ECLI:NL:RBROT:2019:7159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
7838210
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een Europese geringe vordering in verband met bemiddelingskosten door Airbnb

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2019 uitspraak gedaan in een procedure die is ingeleid door [eiser] tegen Airbnb Ireland UC. De vordering van [eiser] betreft bemiddelingskosten die Airbnb in rekening heeft gebracht voor de totstandkoming van een huurovereenkomst voor een vakantiewoning. [eiser] vordert een bedrag van € 200,18 terug, dat hij als onverschuldigd beschouwt, met rente en kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de procedure valt onder de Europese procedure voor geringe vorderingen, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 861/2007. Deze procedure is bedoeld voor eenvoudige zaken met een financieel belang van maximaal € 5.000,00.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vordering van [eiser] niet geschikt is voor behandeling in deze procedure. Dit oordeel is gebaseerd op de complexiteit van de zaak, die blijkt uit de omvang van de ingediende stukken. De kantonrechter concludeert dat de vordering niet eenvoudig is en dat er een gedegen gedachtewisseling tussen partijen en de rechter noodzakelijk is. Daarom is de vordering van [eiser] afgewezen.

Daarnaast is [eiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn vastgesteld op € 500,00 aan salaris voor de gemachtigden van Airbnb. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiser] aan de proceskostenveroordeling moet voldoen, ook als hij in hoger beroep gaat tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer : 7838210 VZ VERZ 19-13062
uitspraak : 6 september 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007
in de zaak
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: Twee Heren B.V. te Amsterdam,
tegen
Airbnb Ireland UC,
gevestigd te Dublin (Ierland),
verweerster,
gemachtigden: mrs. U.B. Verboom, O.W. Brouwer en A.A.J. Pliego Selie te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Airbnb’ genoemd.

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van het in Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen bedoelde vorderingsformulier A van [eiser] , ontvangen op 11 juni 2019, en van het antwoordformulier C van Airbnb, ontvangen op 13 augustus 2019, in beide gevallen met bijlagen.

2..Het geschil

2.1
[eiser] stelt dat Airbnb voor zowel hem als voor de verhuurder, meerdere keren bemiddeld heeft bij de totstandkoming van een huurovereenkomst voor een vakantiewoning. Airbnb heeft daarvoor bij [eiser] in strijd met artikel 7:417 lid 4 BW bemiddelingskosten in rekening gebracht. Het gaat om een bedrag van € 200,18 en [eiser] vordert dit bedrag als onverschuldigd aan Airbnb betaald van Airbnb terug, met rente en kosten.
2.2
Airbnb voert verweer tegen de vordering.
2.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [eiser] en Airbnb de vordering en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

3..De beoordeling

3.1
De kantonrechter begrijpt uit het verweer van Airbnb dat bij drie verschillende rechtbanken vier procedures lopen waarin de in deze zaak aan de orde zijnde kwestie is voorgelegd. Het is de kantonrechter niet bekend of in een van de drie andere zaken inmiddels uitspraak is gedaan, maar déze zaak is aan déze kantonrechter voorgelegd en op grond van wat zij als juridisch juist beschouwt wordt in déze zaak een oordeel gegeven.
3.2
Dit is een ‘Europese geringe vordering’-procedure, gebaseerd op de hiervoor onder 1. ook genoemde Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen. In die Verordening wordt onder andere het volgende overwogen:
(4) De Europese Raad die op 15 en 16 oktober 1999 te Tampere bijeen is gekomen, heeft de Raad en de Commissie verzocht om gemeenschappelijke procedureregelingen vast te stellen voor een vereenvoudigde, versnelde grensoverschrijdende beslechting van geschillen inzake kleine consumenten- en commerciële vorderingen.
(5) Op 30 november 2000 heeft de Raad een gezamenlijk programma van de Commissie en de Raad aangenomen betreffende maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Het programma heeft betrekking op de vereenvoudigde en snellere regeling van grensoverschrijdende geschillen van gering belang. Een volgende stap werd gezet met het door de Europese Raad op 5 november 2004 goedgekeurde Haags Programma, dat ertoe oproept voortvarend verder te werken aan de geringe vorderingen.
(…)
(11) Ter vergemakkelijking van de instelling van de Europese procedure voor geringe vorderingen dient de eiser de procedure in te leiden door een standaard vorderings-formulier in te vullen en bij het gerecht in te dienen. Het vorderingsformulier kan uitsluitend bij een bevoegd gerecht worden ingediend.
(12) Waar nodig gaat het vorderingsformulier vergezeld van de ter staving dienende stukken. De eiser kan evenwel tijdens de procedure eventueel nader bewijs overleggen. Hetzelfde beginsel geldt voor het antwoord van de verweerder.
(…)
(14) De Europese procedure voor geringe vorderingen moet schriftelijk zijn, tenzij het gerecht een mondelinge behandeling noodzakelijk acht of een partij daarom verzoekt. Het gerecht kan dat verzoek afwijzen. Een dergelijke afwijzing kan niet afzonderlijk betwist worden.
3.3
De kantonrechter begrijpt uit de genoemde overwegingen dat deze procedure bedoeld is voor eenvoudige zaken met een gering belang. Dat het om een (relatief) gering (financieel) belang moet gaan komt tot uiting in de regel dat de vordering maximaal € 5.000,00 mag zijn en dat het om een eenvoudige zaak moet gaan uit zich in de regel dat de vordering en het verweer daartegen omschreven moeten kunnen worden in de beperkte ruimte van een standaardformulier met als uitgangspunt dat er níet over de zaak gepraat hoeft te worden op een mondelinge behandeling.
3.4
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eiser] niet geschikt is om te behandelen in een ‘Europese geringe vordering’-procedure. De vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen. De vordering van € 200,18 is weliswaar in financieel opzicht gering, maar uit het feit dat voor de omschrijving van de vordering, naast het vorderingsformulier, zes pagina’s nodig zijn en voor het formuleren van het verweer zelfs 57 pagina’s, moet geconcludeerd worden dat van een ‘eenvoudige zaak’ geen sprake is. Wat er ook voor zorgt dat het geen ‘eenvoudige zaak’ is, is het feit dat het oordeel over de inhoud van de zaak (uiteindelijk) niet alleen van belang is in de verhouding [eiser] -Airbnb, maar ook in de verhouding tussen Airbnb en haar overige klanten. Dat maakt een gedegen gedachtewisseling tussen partijen en de kantonrechter noodzakelijk, bijvoorbeeld door conclusies van re- en dupliek en/of een mondelinge behandeling en/of het stellen aan de Hoge Raad van de prejudiciële vraag of het door [eiser] genoemde Duinzigtarrest ook van toepassing is in zaken als deze. Voor dat soort handelingen is echter in deze procedure geen ruimte. Het gaat immers om een snelle, eenvoudige procedure.
3.5
[eiser] is de in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. Het financiële belang van deze zaak rechtvaardigt in principe een bedrag van € 30,00 aan salaris voor de gemachtigden van Airbnb. Omdat het echter niet primair om het bedrag gaat maar om de vraag hoe artikel 7:417 lid 4 BW uitgelegd moet worden, beschouwt de kantonrechter dit als een zaak met een vordering van onbepaalde waarde en wordt het salaris van de gemachtigden van Airbnb vastgesteld op € 500,00.
3.6
Deze beschikking wordt zoals Airbnb vordert wat de proceskostenveroordeling betreft ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [eiser] aan die veroordeling moet voldoen, ook als, als dit al mogelijk is, in hoger beroep wordt gegaan tegen deze beschikking.

4..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van Airbnb vastgesteld op € 500,00 aan salaris voor haar gemachtigden;
verklaart deze beschikking wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686