Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
tegen
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2019 uitspraak gedaan in een procedure die is ingeleid door [eiser] tegen Airbnb Ireland UC. De vordering van [eiser] betreft bemiddelingskosten die Airbnb in rekening heeft gebracht voor de totstandkoming van een huurovereenkomst voor een vakantiewoning. [eiser] vordert een bedrag van € 200,18 terug, dat hij als onverschuldigd beschouwt, met rente en kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de procedure valt onder de Europese procedure voor geringe vorderingen, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 861/2007. Deze procedure is bedoeld voor eenvoudige zaken met een financieel belang van maximaal € 5.000,00.
De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vordering van [eiser] niet geschikt is voor behandeling in deze procedure. Dit oordeel is gebaseerd op de complexiteit van de zaak, die blijkt uit de omvang van de ingediende stukken. De kantonrechter concludeert dat de vordering niet eenvoudig is en dat er een gedegen gedachtewisseling tussen partijen en de rechter noodzakelijk is. Daarom is de vordering van [eiser] afgewezen.
Daarnaast is [eiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn vastgesteld op € 500,00 aan salaris voor de gemachtigden van Airbnb. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiser] aan de proceskostenveroordeling moet voldoen, ook als hij in hoger beroep gaat tegen deze beschikking.