ECLI:NL:RBROT:2021:199

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
10/960373-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en betalingsverplichting bij verbeurdverklaring van goederen in strafzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar voor het medeplegen van de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 429.947,20 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op een uitgebreide kasopstelling. De rechtbank oordeelde dat bij de vaststelling van de betalingsverplichting rekening gehouden moest worden met de waarde van verbeurd verklaarde goederen, waaronder een geldbedrag van € 6.340,00 en een vakantiechalet ter waarde van € 110.750,00. De rechtbank concludeerde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 431.699,20 bedroeg, maar dat de betalingsverplichting van de veroordeelde op € 303.109,20 moest worden vastgesteld, omdat de verbeurd verklaarde goederen in mindering moesten worden gebracht. De rechtbank legde ook een gijzeling van 1080 dagen op. De verdediging voerde aan dat de ontnemingsvordering afgewezen of gematigd moest worden, maar de rechtbank verwierp dit argument en stelde vast dat de veroordeelde over onverklaarbaar vermogen beschikte, wat leidde tot de conclusie dat hij wederrechtelijk voordeel had verkregen uit zijn criminele activiteiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/960373-16 (
ontneming)
Datum uitspraak: 14 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde],
geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres veroordeelde] ,
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te Nootdorp.

1..ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2020.
De behandeling van de vordering op de terechtzitting is voorafgegaan door schriftelijke conclusiewisselingen.

2..VOORAFGAANDE VEROORDELING

Bij vonnis van deze rechtbank van 17 februari 2020 is [naam veroordeelde] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren wegens - voor zover van belang - medeplegen van invoer van 171 kilogram cocaïne en deelname aan een criminele organisatie gericht op de invoer van cocaïne en daaraan gerelateerde misdrijven als afpersing en (gewoonte)witwassen.

3..VORDERING

De officier van justitie, mr. E. van Doorn, heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal vaststellen op
€ 429.947,20 en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de staat van dat geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel.
De officier van justitie heeft dit bedrag bepaald op basis van een uitgebreide kasopstelling.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 3 Sr. De vordering betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van andere strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat zij op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

4..UITGANGSPUNTEN VOOR DE BEREKENING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL

Standpunt verdediging
De verdediging heeft - overeenkomstig de aan de rechtbank overgelegde conclusie van antwoord en pleitnota - bepleit dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen dan wel aanzienlijk dient te worden gematigd. Daartoe is aangevoerd dat de rechtbank in haar vonnis in de strafzaak weliswaar heeft overwogen dat er voordeel uit drugshandel zou zijn, maar er kan niet met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat door de veroordeelde daadwerkelijk voordeel is genoten, laat staan – bij benadering – in welke mate. Voorts bevat het dossier onvoldoende wettige overtuigende bewijsmiddelen dat sprake zou zijn van ‘andere feiten’ waarmee ten nadele van de veroordeelde rekening dient te worden gehouden. Het is ook niet voor niets dat de veroordeelde, na uitgebreid diepgaand opsporingsonderzoek, geen andere concrete transporten is verweten.
Beoordeling
Bewezen is dat de organisatie waarvan de veroordeelde deel uitmaakte zich heeft beziggehouden met de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar de Rotterdamse haven. Het ging daarbij om meerdere gelegenheden en meerdere partijen zo blijkt uit het veroordelende vonnis. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in cocaïne zeer lucratief is. De organisatie moet dan ook fors geld hebben verdiend. Dat de veroordeelde zelf volop van de drugshandel zou hebben geprofiteerd is alleszins aannemelijk, nu hij blijkens voormeld vonnis in de strafzaak een hoge positie binnen de organisatie bekleedde, hij de logistiek coördineerde, hij (mede)investeerder was in de drugs en hij samen met zijn medeverdachten contacten met corrupte medewerkers in de Rotterdamse haven onderhield. Ook zijn de afgeluisterde gesprekken illustratief waarin de veroordeelde spreekt over grote geldbedragen (miljoenen) in relatie tot zijn criminele activiteiten.
Uitgebreide kasopstelling
Omdat in het strafrechtelijk onderzoek geen zicht is verkregen op alle individuele transacties en strafrechtelijke activiteiten en de daarmee samenhangende opbrengsten, is er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor gekozen om een uitgebreide kasopstelling te vervaardigen. In deze methode worden de totale uitgaven afgezet tegen de beschikbare legale gelden. Indien de totale uitgaven groter zijn dan de beschikbare legale gelden (met andere woorden; het uiteindelijke verschil negatief is), is sprake van onbekende ontvangsten (wederrechtelijk verkregen voordeel).
Andere strafbare feiten
Als maatstaf wat betreft de in artikel 36e lid 3 Sr genoemde ‘andere strafbare feiten’ geldt of aannemelijk is dat dergelijke feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Geen rechtsregel schrijft voor dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechter de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontleend, moet blijken om welke andere strafbare feiten het gaat. [1] Het gaat erom dat duidelijk is dat de veroordeelde over onverklaarbaar vermogen heeft beschikt.
Periode
De rechtbank hanteert de in het rapport ‘Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’ van 11 februari 2019 (hierna: het rapport) genoemde onderzoeksperiode van 1 januari 2015 tot en met 17 april 2018.

5..BEOORDELING EN BEREKENING OP BASIS VAN DE UITGEBREIDE KASOPSTELLING

Vervolgens is de vraag op welk bedrag het door de veroordeelde behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel beredeneerd kan worden geschat.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het rapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2013:BV9087, zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken, maar volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van dit rapport.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt het volgende overwogen.
5.1
Beginsaldo op 1 januari 2015
Uit gegevens van de belastingdienst [2] blijkt onder meer dat de veroordeelde rekeninghouder is van twee bankrekeningen bij de ABN AMRO bank. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de veroordeelde op 1 januari 2015 over contante middelen in welke omvang dan ook beschikte.
Uit de transactiegegevens van beide bankrekeningen blijkt dat er op 1 januari 2015 een totaal saldo aanwezig was van
€ 3.119,51( € 1.553,58 + € 1.565,93). [3]
5.2
Legale ontvangsten
Standpunt verdediging
Namens de veroordeelde is aangevoerd dat hij een legaal inkomen had uit arbeid en pokeren, maar dat de politie zowel in 2015 als nagenoeg het hele jaar 2016 geen onderzoek heeft ingesteld naar door de hem verrichte werkzaamheden.
Beoordeling
Uit de sinds 17 oktober 2016 tot 17 april 2018 ingezette diverse BOB-middelen is geen dag vastgesteld dat de veroordeelde daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht tegen (legale) loonbetaling dan wel telefonisch contact heeft opgenomen met de verschillende uitzendbureaus waarvan hij loonbetalingen ontving. Uit de opgenomen telecommunicatie komt het beeld naar voren dat het hierbij gaat om fictieve arbeidsverbanden en dus fictieve loonbetalingen. [4]
Gelet op de bewijslastverdeling in ontnemingszaken, had het op de weg van de veroordeelde gelegen om zijn stellingen omtrent zijn legale inkomsten vóór 17 oktober 2016 aannemelijk te maken en nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Bij die stand van zaken worden de totale legale ontvangsten in de onderzoeksperiode - conform het rapport - vastgesteld op
€ 5.198,27.
5.3
Eindsaldo op 17 april 2018
Uit de transactiegegevens van de twee bankrekeningen van de veroordeelde blijkt dat er op 17 april 2018 een totaal saldo was van € 1.794,91 (€ 794,35 + € 1.000,56). [5]
Tijdens de doorzoeking in de woning van de veroordeelde werd op 17 april 2018 een contant geldbedrag aangetroffen van in totaal € 6.340,00. [6]
Het eindsaldo wordt op basis van bovenstaande vastgesteld op
€ 8.134,91(€ 1.794,91 +
€ 6.340,00).
5.4
Feitelijke uitgaven tussen 1 januari 2015 tot en met 17 april 2018.
Hierna worden uitsluitend de uitgaven besproken die namens de veroordeelde gemotiveerd zijn betwist. De overige uitgaven worden conform het rapport vastgesteld.

Maandelijkse betalingen aan ex-partner en drie dochters
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat door de veroordeelde weliswaar maandelijks is betaald aan zijn ex-partner en zijn drie dochters, maar veel minder en minder frequent dan in het rapport wordt gesteld. Bovendien zijn de ex-partner en zijn drie dochters vrijgesproken van maandelijkse geldontvangsten van de veroordeelde in de periode van 1 januari 2015 tot 1 oktober 2016, zodat daarvan via een soort U-bocht in redelijkheid niet op kan worden terug gekomen. De Geerings-jurisprudentie brengt mee dat in de ontnemingsprocedure niet (alsnog) kan worden aangenomen dat de veroordeelde gedurende de gehele tenlastegelegde periode maandelijks geldbedragen aan zijn ex-partner en drie dochters heeft betaald.
Beoordeling
Het verweer wordt verworpen.
Voorop wordt gesteld dat de zogenoemde Geerings-jurisprudentie er niet aan in de weg staat dat een abstracte berekeningsmethode (i.c. de kasopstelling) wordt gehanteerd ter berekening van het uit andere strafbare feiten verkregen voordeel, ondanks dat de medeverdachten (gedeeltelijk) zijn vrijgesproken. [7] De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is bij een kasopstelling immers niet specifiek aan enig feit gekoppeld. Het gaat om een vermogensvermeerdering of uitgaven over een bepaalde periode, die niet verklaard kunnen worden uit legale inkomsten.
Uit het onderzoek blijkt dat de veroordeelde gedurende de onderzoeksperiode zijn drie dochters en zijn (ex-)vrouw voorziet van contante gelden. Het gaat hierbij in het geval van zijn drie dochters om een bedrag van € 1.000,00 per maand per kind en in het geval van zijn (ex-)partner om € 500,00 per maand.
In de voordeel van de veroordeelde wordt er vanuit gegaan dat de betaling in april 2018 nog niet heeft plaatsgevonden. Derhalve wordt er gedurende de onderzoeksperiode - conform het rapport - uitgegaan van 39 maandelijkse betalingen en wordt het totaalbedrag vastgesteld op
€ 136.500,00. [8]

Audi A3
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het openbaar ministerie er niet in is geslaagd aan te tonen dat door de veroordeelde een bedrag van € 17.000,00 voor een Audi A3 contant is betaald. Een enkele verkoopfactuur, zonder wettig steunbewijs, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat dit bedrag wel contant zou zijn betaald. Dit bedrag dient dus buiten de berekening te worden gehouden.
Beoordeling
Dit verweer wordt verworpen aangezien de rechtbank in het strafvonnis wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard dat de veroordeelde een contant bedrag van € 17.000,- voor de aankoop van een Audi A3 heeft betaald. [9]

Totale uitgaven
Bankrekeningen € 120.477,76
Creditcard € 113,53
Aankoop woning te Barendrecht € 20.000,00
Maandelijkse betalingen aan ex-partner en drie dochters € 136.500,00
Vakantiechalet € 110.750,00
Contante betalingen [naam park] € 8.118,73
Audi A3 € 17.000,00
Contante betalingen facturen € 12.097,69 [10]
Contante uitgaven levensonderhoud volgens NIBUD
€ 6.824,36 +
Totaal € 431.882,07
5.5
Conclusie
Gezien het vorenstaande kan het door de veroordeelde in de periode van 1 januari 2015 tot 17 april 2018 geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt worden berekend:
Beginsaldo € 3.119,51
Legale ontvangsten € 5.198,27 +
Eindsaldo
€ 8.134,91 -
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 182,87
Werkelijke uitgaven
€ 431.882,07 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 431.699,20

6..VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG

6.1
Verbeurd verklaarde voorwerpen
Standpunt officier van justitie
De voorwerpen die bij vonnis verbeurd zijn verklaard, kunnen niet worden aangemerkt als opbrengst van de bewezenverklaarde strafbare feiten gezien de grondslag voor de verbeurdverklaring. De rechtbank heeft in het vonnis in de strafzaak onder 10.3 overwogen dat het geldbedrag van € 6.340,00 en het vakantiechalet verbeurd worden verklaard, omdat het gewoontewitwassen (feit 5) met betrekking tot deze goederen is begaan. Ook wordt de Mercedes Benz verbeurd verklaard, omdat de deelname aan de criminele organisatie (feit 1 en 2) met behulp van dit voorwerp is begaan en/of voorbereid.
Beoordeling
In de strafzaak zijn bij vonnis van 17 februari 2020 onderstaand geldbedrag en (onroerende)goederen verbeurd verklaard:
• een geldbedrag van in totaal € 6.340,00;
• een vakantiechalet waarschijnlijk aangeschaft voor € 110.750,00; [11]
• een auto merk Mercedes Benz met een geschatte dagwaarde van € 11.500,00. [12]
Bij de vaststelling van de betalingsverplichting dient rekening te worden gehouden met de waarde van verbeurd verklaarde goederen indien door de verbeurdverklaring wordt bereikt dat aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Voorwaarde daarbij is dat die goederen (geldbedragen daaronder begrepen) kunnen worden aangemerkt als de opbrengst van een bewezen verklaard feit. [13] De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat dit met betrekking tot het verbeurd verklaarde geldbedrag en de goederen het geval is. Immers, hiervoor is vastgesteld dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode nauwelijks legale ontvangsten had en dat het aannemelijk is dat hij uitsluitend fictief loon heeft ontvangen. Onder deze omstandigheden dienen het geldbedrag en de waarde van de goederen als opbrengsten uit (andere) strafbare feiten te worden aangemerkt en dus op de aan de veroordeelde op te leggen betalingsverplichting in mindering te worden gebracht. Het wederrechtelijk verkregen voordeel zou anders dubbel wordt ontnomen.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat de rechtbank aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen om een bedrag van
€ 303.109,20(€ 431.699,20 - € 6.340,00 - € 110.750,00 -
€ 11.500,00) ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat te betalen.
6.2
Draagkracht
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het aannemelijk is dat de veroordeelde, gelet op zijn leeftijd, thans en in de toekomst onvoldoende financiële draagkracht zal hebben als gevolg van gelegd beslag, een opgelegde langdurige gevangenisstraf en het feit dat hij nog met de fiscus moet afrekenen. De eventueel op te leggen betalingsverplichting dient om die reden op nihil te worden gesteld, althans te worden gematigd.
Beoordeling
In beginsel dient de draagkracht aan de orde te worden gesteld in de executiefase. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. [14]
Naar het oordeel van de rechtbank is het prematuur om te stellen dat een thans 55-jarige man geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben. Daarom is er geen grond om de betalingsverplichting wegens het ontbreken van draagkracht op nihil te stellen dan wel te matigen.
6.3
Conclusie
De rechtbank zal dan ook aan de veroordeelde de verplichting opleggen om het bedrag van
€ 303.109,20ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat te betalen.
Bij deze beslissing zijn in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.

7..GIJZELING

Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e Sr direct van toepassing geworden. De rechtbank zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd.
8
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e Sr.

9..BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 431.699,20(zegge:
vierhonderdéénendertigduizend zeshonderdnegenennegentig euro en twintig eurocent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 303.109,20(zegge:
driehonderddrie duizend honderdnegen euro en twintig eurocent);
- bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste kan worden gevorderd op
1080(zegge:
duizendtachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en P. van Dijken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 januari 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7954.
2.Proces-verbaal ontvangst en bevindingen belastinggegevens [naam veroordeelde], [procesverbaalnummer 1].
3.Proces-verbaal bevindingen bankrekening ABN AMRO [naam veroordeelde], [procesverbaalnummer 2].
4.Proces-verbaal bevindingen fictief loon [naam veroordeelde] , [procesverbaalnummer 3].
5.Proces-verbaal Analyse bankrekening [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [naam veroordeelde] , [procesverbaalnummer 4].
6.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, [procesverbaalnummer 5].
7.EHRM 1 maart 2007, ECLI:NL:XX:2007:BA1112
8.Proces-verbaal bevindingen omtrent maandelijkse contante toelage aan dochters en partner door [naam veroordeelde] , [procesverbaalnummer 6].
9.Vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2020, pagina 21:
10.In het rapport staat als totale contante betalingen met betrekking tot facturen abusievelijk een bedrag van € 10.345,69 vermeld. Echter, de optelsom van de (niet weersproken) bedragen bedraagt:
11.Proces-verbaal bevindingen omtrent vakantie chalet [naam park] [adres], [procesverbaalnummer 7].
12.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, pagina 15 bovenaan.
13.Hoge Raad 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:874.
14.Vgl. Hoge Raad 27 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7747.