Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 november 2021 in de zaken tussen
Mastercard Europe S.A. (Mastercard), te Waterloo (België),
International Card Services B.V. (ICS), te Diemen,
mr. J.P. Postma
Magazijn “De Bijenkorf” B.V. (de Bijenkorf), te Amsterdam,
Visa Europe Limited (Visa), te Londen (Verenigd Koninkrijk),
de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster,
American Express Europe S.A., te Madrid (Spanje),
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM), te Amstelveen, eiseres,
Procesverloop
Overwegingen
Verder moet volgens de ACM ook de betaling van een uitgever in een vierpartijenschema aan een co-brandingpartner als afwikkelingsvergoeding worden aangemerkt en voldoen aan het in de Verordening gestelde maximum van 0,3% van de transactiewaarde. Volgens de ACM is de afwikkelingsvergoeding die ICS aan co-brandingpartner de Bijenkorf in de periode van 1 januari 2016 tot 1 september 2019 heeft geboden en betaald aanzienlijk hoger dan het genoemde maximum van 0,3% van de transactiewaarde.
1 februari 2009 tot en met 27 maart 2019 is opgenomen dat de Bijenkorf een loyaliteitsprogramma, geheten Loyalty Program, heeft opgesteld. De kaarthouder verdient hiermee punten op basis van de met zijn Bijenkorf Card gedane uitgaven zowel binnen als buiten de Bijenkorf. Het loyaliteitsprogramma is daarmee enerzijds gericht op het verbeteren van de relatie van de Bijenkorf met de klant en anderzijds op het stimuleren van transacties met de Bijenkorf Card. Bijenkorf Cardhouders gebruiken de kaart voornamelijk buiten de Bijenkorf. Meer dan 90% van de transacties met de Bijenkorf Card wordt buiten de Bijenkorf gedaan. Het loyaliteitsprogramma kent drie niveaus afhankelijk van de gerealiseerde transactiewaarde. Valt een kredietkaart in een hogere kaartcategorie dan bouwt de klant voor transacties binnen de Bijenkorf per euro transactiewaarde meer loyaliteitspunten op. Met de loyaliteitspunten kan een klant aankopen doen binnen de Bijenkorf.
De inhoudelijke argumentatie van KLM speelt geen rol bij de beslissing over haar belanghebbendheid. Omdat ook Mastercard beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit, houdt de rechtbank het ervoor dat KLM voorts wenst deel te nemen als partij in het beroep van Mastercard.
Het bestreden besluit is niet aan haar gericht en zij wordt er ook anderszins niet rechtstreeks door geraakt. De omstandigheid dat voor de ACM het oordeel van de rechtbank een rol kan spelen bij de beslissing om al dan niet ook jegens Visa tot handhaving over te gaan, levert niet een belang op dat rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit.
Als de betalingen van ‘de accepterende kant’ van het schema aan ICS – al dan niet via het betaalkaartschema – voldoen aan het maximum van 0,3% van de transactiewaarde, is gewaarborgd dat de kosten voor winkeliers en uiteindelijk alle consumenten tot het door de Verordening voorgeschreven niveau zijn beperkt en die betalingen bovendien geen toetredingsdrempel vormen. Daarmee is de doelstelling van de Verordening bereikt. Betalingen die ICS aan de Bijenkorf doet die hoger zijn dan het genoemde maximum, kunnen slechts zijn gefinancierd met middelen die niet van de accepterende kant van het schema afkomstig zijn en daarmee uit een bron die in de Verordening niet is gereguleerd. Die bron staat bovendien niet in relatie tot winkeliers en daarmee evenmin tot het prijspeil voor consumenten. Met de door ACM voorgestane gelijkstelling is bovendien geen sprake van een gelijk speelveld, maar juist van een uitbreiding van het speelveld tot buiten de grenzen die de Uniewetgever in de Verordening heeft gesteld. De door de ACM toegepaste gelijkstelling is daarom in strijd met de beginselen van rechtszekerheid en legaliteit, die ook gelden in de Unie. Het voorgaande laat onverlet dat de ACM gelet op de tekst en strekking van de Verordening wel de bevoegdheid heeft om handhavend op te treden voor zover binnen het vierpartijenschema waarin ICS als uitgever van betaalkaarten geldt, te hoge afwikkelingskosten aan ICS worden betaald.
Het verkooppunt zal zich dan ook binnen de EER moeten bevinden. Overweging 26 van de Verordening, waarin staat dat deze betrekking moet hebben op alle transacties waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler en de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde zich in de Unie bevinden, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Die overweging moet worden gezien in het licht van de (binnen)grensoverschrijdende acceptatie waarop overweging 15 ziet. De rechtbank ziet in het feit dat lid 29 van artikel 2 van de Verordening het “verkooppunt” definieert een bevestiging van haar oordeel.
Indien het verkooppunt geen rol van betekenis zou spelen bij de geografische bepaling van het betaalkaartenschema, zou een dergelijke definitie, waarin wordt bepaald waar de handelaar zijn verkooppunt heeft, immers niet nodig zijn. Ook het slotgedeelte van artikel 8 van de Verordening biedt aanknopingspunten om de geografische werking van een betaalkaartenschema niet op te rekken tot buiten de Unie, omdat dit betrekking heeft op de verhouding tussen het betaalkaartenschema en het verkooppunt.
Beslissing
- verklaart het beroep van Visa niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van Mastercard, ICS en de Bijenkorf gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de ACM het door Mastercard, ICS en de Bijenkorf door elk betaalde griffierecht van € 360 vergoedt;
- veroordeelt de ACM in de proceskosten van Mastercard, ICS en de Bijenkorf tot een bedrag van ieder € 2.992.