ECLI:NL:RBROT:2020:9081

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
605301 . HA RK 20-1040
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechtbank Rotterdam in bestuursrechtelijke procedure

Op 7 oktober 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker die zich niet kon vinden in de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam om zijn bestuursrechtelijke beroep tegen een beslissing van het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten B.V. te behandelen. De verzoeker had eerder op 10 augustus 2020 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank Den Haag, maar dit was doorgezonden naar de rechtbank Rotterdam. De verzoeker betwistte de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam en diende op 28 september 2020 een wrakingsverzoek in. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet ontvankelijk was, omdat het niet gericht was tegen een specifieke rechter en er nog geen rechterlijke beslissing of handeling had plaatsgevonden. Bovendien werd vastgesteld dat de verzoeker het wrakingsmiddel misbruikte om de beslissing tot verwijzing van zijn zaak ongedaan te maken. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek en bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 605301 / HA RK 20-1040
Beslissing van 7 oktober 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van
de rechtbank Rotterdam.

1.Het procesverloop en de processtukken

Verzoeker heeft op 10 augustus 2020 bij de rechtbank Den Haag een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten B.V. van 5 augustus 2020 op het verzoek van verzoeker tot aan hem toekennen van een schadevergoeding. Die procedure heeft bij de rechtbank Den Haag als kenmerk SGR 20 1 5276 ZVW.
Op 18 augustus 2020 heeft de griffier van de rechtbank Den Haag het hiervoor omschreven beroepschrift van verzoeker doorgezonden aan de rechtbank Rotterdam omdat niet de rechtbank Den Haag maar de rechtbank Rotterdam bevoegd is daarvan kennis te nemen. Bij de rechtbank Rotterdam kreeg het beroepschrift als kenmerk ROT AWB 20/4424 WET GVZ.
Bij brieven van de griffier van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2020 is verzoeker op de hoogte gesteld van de hiervoor omschreven doorzending van zijn beroepschrift en het vervolg van de behandeling daarvan bij de rechtbank Rotterdam.
Bij brief van 25 augustus 2020 heeft verzoeker zich verzet tegen de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam.
Bij brief van 14 september 2020 heeft verzoeker verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Den Haag.
Bij brief van 18 september 2020 heeft verzoeker de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam betwist.
Bij brief van 28 september 2020 heeft verzoeker wraking van de rechtbank Rotterdam verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevinden alle hiervoor genoemde processtukken.

2.Het verzoek

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
2.1.1
Het beroep van verzoeker tegen het CAK is ingediend bij de rechtbank Den Haag en is daar in behandeling genomen onder nummer SGR 20/ 5276 ZVW. Met verwijzing naar het Landelijk Procesreglement Bestuursrechtzaken niet zijnde KEI valt de absolute bevoegdheid onder de rechtbank Den Haag en niet onder bevoegdheid rechtbank Rotterdam. De wederpartij CAK zetelt in Den Haag niet in Rotterdam. Gezien het verleden met de rechtbank Rotterdam met betrekking tot lopende beroepen van verzoeker tegen het overheidsorgaan UWV Nederland - waarin bestuursrechters van de rechtbank Rotterdam samenspannen met dat overheidsorgaan, waardoor er familieleden overleden zijn en waarin verzoeker beroepszaken heeft gewonnen, waaronder WAO:06:202:WILD, wraakt verzoeker de rechtbank Rotterdam.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1
de ontvankelijkheid van het verzoek
3.1.1
Allereerst is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek is gericht tegen de rechter of rechters die een zaak of zaken van verzoeker behandelen, zoals artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het navolgende.
3.1.2
Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat niet de rechtbank Rotterdam bevoegd is van zijn bestuursrechtelijk beroep tegen een beslissing van het CAK kennis te nemen, maar de rechtbank Den Haag.
3.1.3
Op grond van het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat er in de voornoemde procedure vooralsnog geen sprake is van enige rechterlijke beslissing of handeling van een rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek wijst evenmin de rechter(s) bij name aan, die door verzoeker worden gewraakt. Geconcludeerd moet worden dat het verzoek geen betrekking heeft op de met de behandeling van de zaak belaste rechter(s).
3.1.4
De wrakingskamer zal verzoeker om deze redenen, met toepassing van artikel 9.1, aanhef en onder d van het Wrakingsprotocol rechtbank Rotterdam en zonder behandeling ter zitting, aanstonds niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid.
3.2
misbruik
3.2.1
De wrakingskamer overweegt voorts dat uit de eigen stellingen van verzoeker blijkt dat
hij het wrakingsverzoek heeft aangewend om een de beslissing van de rechtbank Den Haag tot verwijzing van zijn zaak naar de rechtbank Rotterdam weer ongedaan gemaakt te krijgen, althans om de rechtbank Rotterdam ertoe te bewegen zijn zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Den Haag. Verzoeker heeft daarmee het middel van wraking aangewend niet op gronden jegens de rechter zelf zoals genoemd in rechtsoverweging 3.1, maar voor een doel, waarvoor het middel niet bedoeld is en hij maakt aldus misbruik van het middel van wraking.
3.2.2
Daar komt bij dat verzoeker in eerdere bestuursrechtelijke beroepsprocedures eveneens misbruik heeft gemaakt van het wrakingsmiddel, om welke reden in die procedures werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen (ECLI:NL:RBROT:2019:1770; ECLI:NL:RBROT:2019:9558; ECLI:NL:RBROT:2019:9559 en ECLI:NL:RBROT:2020:2670).
3.2.3
Het vorenstaande rechtvaardigt thans de beslissing dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van de rechter in de onderhavige procedure niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van de rechtbank Rotterdam;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de bestuursrechtelijke beroepsprocedure met kenmerk ROT AWB 20/4424 WET GVZ niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. G.A.F.M. Wouters en mr. E.I. Mentink, rechters en door de voorzitter uitgesproken in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker