3.2de ontvankelijkheid van het verzoek
3.2.1
Voor het verzoek van verzoeker deze wrakingsprocedure te verwijzen naar een andere rechtbank is geen steun te vinden in de wet. Verzoeker zal om die reden in dit verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2.2
Allereerst is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek is gericht tegen de rechter of rechters die een zaak of zaken van verzoeker behandelen, zoals artikel 8:15 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe dat van een behandeling door een rechter van deze rechtbank nog geen sprake is. Hierop wordt in het onderstaande (met name onder 3.2.6 en 3.2.7) nog nader ingegaan.
3.2.3
Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen griffier drs. [naam griffier] is dit niet gericht tegen de rechter of rechters die een zaak of zaken van verzoeker behandelen. Dit verzoek past dan ook niet in een wrakingsprocedure. Verzoeker zal om die reden in dit verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2.4
Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd het afwijzen -door de griffier- van zijn beroep op betalingsonmacht ten aanzien van het verschuldigde griffierecht.
3.2.5
In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. Indien de financiële situatie van de rechtzoekende in de beoordelingsperiode naar het oordeel van de griffier van het gerecht voldoet aan de normen voor het niet heffen van griffierecht, dan wijst de griffier van het gerecht een verzoek op betalingsonmacht voorshands toe en wordt van de rechtzoekende vooralsnog geen griffierecht geheven. De griffier van het gerecht stelt de rechtzoekende van zijn beslissing in kennis met een brief. Indien de griffier van het gerecht op grond van de door de Raad voor rechtsbijstand verstrekte inkomensverklaring of op grond van de actuele financiële situatie in de beoordelingsperiode van oordeel is dat de rechtzoekende niet voldoet aan de normen voor het afzien van de heffing van griffierecht, dan wijst de griffier van het gerecht het verzoek op betalingsonmacht af.
3.2.6
Uit het vorenstaande volgt dat de beslissingen van de griffier van het gerecht een voorlopig
karakter hebben. Dit houdt verband met de omstandigheid dat uiteindelijk de rechter beslist
of het beroep van een rechtzoekende niet-ontvankelijk is vanwege het in verzuim zijn van
een rechtzoekende in de zin van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb. Om die reden is in de
jurisprudentie dan ook bepaald dat wanneer in de loop van de procedure gerede twijfel
ontstaat aan de juistheid van de beslissing van de griffier van het gerecht daarvan uiterlijk
tot de (eind)uitspraak kan worden teruggekomen.
3.2.7
Op grond van het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat er vooralsnog geen
sprake is van enige rechterlijke beslissing in voornoemde procedure. Het wrakingsverzoek
wijst evenmin de rechter(s) bij name aan, die door verzoeker worden gewraakt.
Geconcludeerd moet worden dat het verzoek geen betrekking heeft op de met de
behandeling van de zaak belaste rechter(s).
3.2.8
De wrakingskamer zal verzoeker om deze redenen, met toepassing van artikel 9.1, aanhef en
onder d van het Wrakingsprotocol rechtbank Rotterdam en zonder behandeling ter zitting,
aanstonds niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek wegens kennelijke niet
ontvankelijkheid.