ECLI:NL:RBROT:2019:9559

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
586674 / HA RK 19-1416
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard met bepaling over misbruik van wrakingsmiddel

Op 28 november 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoeker had op 24 augustus 2019 een beroepschrift ingediend tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, maar zijn beroep werd op 21 oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van griffierecht. Op 12 november 2019 diende verzoeker een wrakingsverzoek in tegen de rechtbank Rotterdam, maar dit verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat een wrakingsverzoek alleen gericht kan zijn tegen individuele rechters en niet tegen de rechtbank als geheel. Aangezien de rechter in kwestie, mr. A.I. van Strien, al een eindbeslissing had genomen, was er geen grond meer voor wraking.

De rechtbank concludeerde verder dat verzoeker het wrakingsmiddel misbruikte, aangezien hij eerder in andere procedures op dezelfde gronden wrakingsverzoeken had ingediend die ook niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen, omdat het verzoek niet op de juiste gronden was ingediend en enkel bedoeld leek om een andere beslissing te forceren met betrekking tot het griffierecht. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de rechters A.A. Kalk, W.M.P.M. Weerdesteijn en N. Doorduijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 586674 / HA RK 19-1416
Beslissing van 28 november 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van de rechtbank Rotterdam.

1.Het procesverloop en de processtukken

Verzoeker heeft op 24 augustus 2019 bij deze rechtbank een beroepschrift, tevens verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend wegens het uitblijven van een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Die procedure heeft als kenmerk ROT 19 / 4339.
Op 27 augustus 2019 is door de griffier aan verzoeker per aangetekende post een nota toegezonden ter zake van het verschuldigde griffierecht. Nadat dit poststuk als zijnde onbestelbaar ter griffie was terugontvangen, heeft de griffier de nota op 11 september 2019 andermaal en als gewoon poststuk aan verzoeker toegezonden.
Bij brief van 24 september 2019 heeft verzoeker ter zake van het verschuldigde griffierecht een beroep gedaan op betalingsonmacht.
Op 21 oktober 2019 heeft rechter mr. A.I. van Strien uitspraak gedaan in de bestuursrechtelijke beroepsprocedure tussen verzoeker als eiser tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als verweerder. In die uitspraak werd het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde bedrag aan griffierecht niet tijdig was betaald.
Bij brief van 12 november 2019 heeft verzoeker een verzetschrift ingediend en heeft hij tevens de rechtbank Rotterdam gewraakt.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevinden alle hiervoor genoemde stukken.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Verzoeker is niet in staat het in deze beroepsprocedure – en in zijn andere beroepsprocedures – verschuldigde griffierecht te betalen. Zijn betalingsonmacht is veroorzaakt door de verweerder in deze procedure en door de Belastingdienst. Verzoeker heeft voldaan aan zijn stelplicht ten aanzien van zijn betalingsonmacht. Door de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag is in andere zaken van verzoeker wel het beroep op betalingsonmacht gehonoreerd.

3.De beoordeling

3.1
de ontvankelijkheid van het verzoek
3.1.1
Een verzoek tot wraking van de rechtbank Rotterdam vindt geen grond in de wet. Gelet op
artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een wrakingsverzoek alleen zijn gericht
tegen rechters of een rechter die een zaak behandelen of behandelt en niet tegen de
rechtbank in haar geheel.
Het wrakingsverzoek is in zoverre niet-ontvankelijk.
3.1.2
Voor zover het wrakingsverzoek moet worden opgevat en gelezen als zijnde gericht tegen rechter mr. A.I. van Strien overweegt de rechtbank als volgt:
3.1.3
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 8:15 Awb kan de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt. Het middel is derhalve toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans aan een partij die dienaangaande bestaande vrees heeft die objectief gerechtvaardigd is, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Dat doel kan niet meer worden bereikt als de rechter reeds een einduitspraak heeft gedaan omdat de behandeling van de zaak daarmee is geëindigd.
3.1.4
Op 21 oktober 2019 heeft rechter mr. Van Strien in de hiervoor omschreven bestuurs-rechtelijke procedure uitspraak gedaan. Die uitspraak is een eindbeslissing waarmee de behandeling van de zaak door die rechter is geëindigd.
3.1.5
Het wrakingsverzoek is op 12 november 2019 en derhalve na voormelde uitspraak ingediend. Uit het vorenstaande volgt dat rechter mr. Van Strien de zaak niet meer behandelde op het moment dat het verzoek tot wraking is gedaan.
Dat verzoeker op 12 november 2019 tegelijk met zijn wrakingsverzoek een verzetschrift heeft ingediend tegen de uitspraak van 21 oktober 2019 maakt het voorafgaande niet anders; immers, op het moment van de wraking was de behandeling van de zaak van verzoeker door mr. Van Strien geëindigd, terwijl in de verzetprocedure alleen nog het verzetschrift was ingediend en er nog geen sprake was van een rechter die in die verzetprocedure enige handeling had verricht of enige beslissing had genomen.
3.1.6
Op rond van het vorenstaande is verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechtbank Rotterdam. Verzoeker zal op die grond, met toepassing van het bepaalde in artikel 9.1, aanhef en onder c en d, van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.
3.2
misbruik
3.2.1
De wrakingskamer overweegt voorts dat uit de eigen stellingen van verzoeker blijkt dat
hij het wrakingsverzoek heeft aangewend om een andersluidende beslissing ten aanzien van de verplichting tot betaling van griffierecht te forceren. Verzoeker heeft daarmee het middel van wraking aangewend niet op gronden jegens de rechter zelf zoals genoemd in rechtsoverweging 3.1, maar voor een doel, waarvoor het middel niet bedoeld is.
3.2.2
Daar komt bij dat verzoeker eerder in vier andere bestuursrechtelijke beroepsprocedures eveneens de behandelend rechter heeft gewraakt op dezelfde gronden als thans aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd, welk wrakingsverzoek bij beslissing van 20 mei 2019 door de wrakingskamer werd afgewezen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid.
Voorts heeft verzoeker in weer een andere bestuursrechtelijke beroepsprocedure de bestuursrechtbank gewraakt, eveneens op dezelfde gronden als thans aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd, in welk wrakingsverzoek verzoeker bij beslissing van 21 november 2019 niet-ontvankelijk is verklaard, met bepaling dat een volgend wrakingsverzoek in laatstbedoelde procedure niet meer in behandeling wordt genomen vanwege misbruik van het wrakingsmiddel.
3.2.3
Het vorenstaande rechtvaardigt thans de beslissing dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van de rechter in de onderhavige procedure niet meer in behandeling zal worden genomen wegens misbruik van het middel van wraking.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechtbank Rotterdam;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de bestuursrechtelijke beroepsprocedure met kenmerk ROT 19 / 4339 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A. Kalk, voorzitter, mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en mr. N. Doorduijn.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2019 tegenwoordigheid van
J.A. Faaij, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker