5.3.1Verweerder heeft uitgelegd dat verwijzing naar bijzondere bijstand bij een vastgesteld primaat van verhuizing vaste handelwijze is van de Wmo-consulenten, omdat verweerders beleid voorschrijft dat verhuiskosten niet voor vergoeding op grond van de Wmo 2015 in aanmerking komen. In artikel 4.29 van de Beleidsregels is namelijk neergelegd dat verweerder (kort gezegd) een verhuizing en de kosten daarvoor als algemeen gebruikelijk beschouwt. Dit is omdat uit onderzoek is gebleken dat iedere Nederlander gemiddeld één keer in de tien jaar verhuist. De kosten daarvan behoren daarom volgens verweerder tot algemene kosten van bestaan die iedereen (dus ook een gezond mens zonder medische beperkingen) in het leven heeft.
5.3.3.Voor zover verweerder nog zou willen aanvoeren dat eiseres niet voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt omdat zij zich op een verhuizing had moeten voorbereiden, overweegt de rechtbank nog het volgende, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603. De Wmo 2015 biedt geen ruimte om van een burger te eisen dat hij preventief maatregelen treft en investeringen doet om te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand leiden tot een beroep op maatschappelijke ondersteuning. De enkele omstandigheid dat eiseres zich al ver voordat zij met de noodzaak tot verhuizing werd geconfronteerd als woningzoekende heeft ingeschreven, kon daarom niet aan het verstrekken van de gevraagde maatwerkvoorziening in de weg staan. De vraag of iemand in staat is de benodigde maatwerkvoorziening zelf te financieren, behoeft onder de Wmo 2015 geen beantwoording. Verweerder mag immers alleen een bijdrage opleggen als bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 en geen aanvullende vermogens- en inkomensvoorwaarden stellen voor het kunnen verstrekken van een maatwerkvoorziening. 6. Onder de hierboven geschetste omstandigheden moet de door eiseres ingediende aanvraag worden aangemerkt als een aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van de Wmo 2015. Verweerder heeft deze aanvraag ten onrechte beoordeeld als aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Pw. Dat eiseres in haar aanvraag heeft gezet dat het haar om bijzondere bijstand te doen is, is verweerder toe te rekenen en kan daarom eiseres niet worden tegengeworpen.
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de Wmo 2015.
8. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de zij vergoeding vraagt van de kosten voor een door haar in te huren verhuisbedrijf voor het verhuizen van haar inboedel. In de Wmo 2015 of in de Verordening is geen bepaling opgenomen die zich tegen een dergelijke vergoeding als maatwerkvoorziening verzet. Er is evenmin van andere redenen gebleken die zich tegen toekenning van deze vergoeding verzetten. Weliswaar hanteert verweerder als beleid bij bijzondere bijstand voor verhuiskosten dat alleen de huur van een verhuisbusje wordt vergoed, maar eiseres heeft ter zitting gemotiveerd betwist dat dit in haar situatie een afdoende voorziening op grond van de Wmo is. Zij heeft aangevoerd dat zij zelf niet in staat is haar inboedel te verhuizen en zij evenmin over een netwerk beschikt dat dat voor haar kan doen. Verweerder heeft dit onvoldoende weersproken. Niet in geschil is dat de kosten voor verhuizing van de inboedel van eiseres door een verhuisbedrijf in dit geval € 1.220,- bedragen.
9. De rechtbank ziet hierin aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder aan eiseres een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015 toekent van € 1.220,-. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
10. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht (€ 47,-) vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).