ECLI:NL:RBROT:2020:751

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
ROT 19/2760
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afwijzen aanvraag bijzondere bijstand en toekenning verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande vrouw van 73 jaar, eiseres, en het Drechtstedenbestuur, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten op grond van de Participatiewet, nadat zij door haar verslechterde medische situatie gedwongen was te verhuizen. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte de aanvraag als een aanvraag om bijzondere bijstand had aangemerkt, terwijl deze in feite een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) betrof. De rechtbank stelde vast dat de woning van eiseres door haar medische situatie niet langer geschikt was en dat zij zich had gemeld voor ondersteuning op basis van de Wmo 2015. De Wmo-consulent had eiseres ten onrechte verwezen naar de afdeling bijzondere bijstand, terwijl de Wmo 2015 voorrang heeft op de Participatiewet in dit geval. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en kende eiseres een verhuiskostenvergoeding van € 1.220,- toe, alsmede een vergoeding van het griffierecht van € 47,-. Daarnaast veroordeelde de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.100,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. drs. A. de Raad,
en

het Drechtstedenbestuur, verweerder,

gemachtigde: M. Roodhorst.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 6 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft verweerder om nadere informatie gevraagd.
Verweerder heeft op 8 januari 2020 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2020. Namens partijen zijn de gemachtigden verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is een alleenstaande vrouw van 73 jaar. Zij heeft in de zomer van 2018 te horen gekregen dat zij botkanker heeft in haar onderrug en bovenbenen, waarvoor geen behandeling meer mogelijk is. Eiseres heeft zich als gevolg van de plotselinge verslechtering in haar medische situatie gemeld bij verweerder voor een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
2. Bij een huisbezoek op 14 juni 2018 heeft de Wmo-consulent zich op het standpunt gesteld (voor zover hier van belang) dat de woning van eiseres in haar huidige toestand ongeschikt is omdat zij geen trappen meer kan lopen en dat de meeste adequate oplossing is verhuizing naar een woning met lift. De Wmo-consulent heeft eiseres voor haar (on)kosten terzake de verhuizing verwezen naar de afdeling bijzondere bijstand. Deze aanvraag van eiseres heeft verweerder bij het primaire besluit afgewezen.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de afwijzing gehandhaafd op de grond dat eiseres een verhuizing kon voorzien en zij om die reden daarvoor had moeten reserveren. Iedereen heeft immers normaliter in zijn leven een aantal verhuizingen naar meer passende woonruimte, zodat een verhuizing eens in de 10 jaar algemeen gebruikelijk is. Dat eiseres zich ervan bewust was dat zij op enig moment zou moeten verhuizen, blijkt ook uit het feit dat zij al 14 jaar lang als woningzoekende stond ingeschreven. Zij had voldoende middelen om vanaf het moment van inschrijving te reserveren (AOW en een klein pensioen). De Wmo-consulent heeft, anders dan eiseres stelt, geen toezegging gedaan dat na een aanvraag om bijzondere bijstand de verhuiskosten zouden worden toegekend.
4. Eiseres bestrijdt dat de verhuizing voorzienbaar was. Zij zag zich pas gedwongen te verhuizen na de diagnose in de zomer van 2018 en toen duidelijk werd dat haar medische situatie zo verslechterde dat haar woning niet langer geschikt was. Eiseres ziet niet in dat de omstandigheid dat zij zich ooit had ingeschreven als woningzoekende, daaraan afdoet. Dit was veeleer uit voorzorg en om inschrijfduur op te bouwen, ook gezien de omstandigheid dat haar woning op termijn zou worden gesloopt. Zij hoefde in dat verband echter niet te reserveren, aangezien bij verhuizing in dat geval de woningbouwvereniging de verhuiskosten op zich zou nemen.
Eiseres vindt dat verweerder haar in de gelegenheid had moeten stellen een aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015 in te dienen. Zij heeft zich immers gemeld voor ondersteuning en de Wmo-consulent heeft geconcludeerd dat er een plotselinge medische noodzaak was om te verhuizen. Verweerder had een verhuiskostenvergoeding moeten toekennen als maatwerkvoorziening, in plaats van eiseres daarvoor te verwijzen naar het aanvragen van bijzondere bijstand. Deze aanvraag wordt nu immers mede afgewezen op de grond dat eiseres daarvoor had kunnen reserveren, een aspect dat bij de beoordeling van de Wmo-aanvraag niet relevant zou zijn geweest. Overigens betwist eiseres dat zij dat kon.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de in geding zijnde aanvraag ten onrechte heeft aangemerkt als een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Pw.
5.1.
Vast staat dat de woning van eiseres door haar plotseling verslechterde medische situatie in zomer van 2018 niet langer geschikt was en dat eiseres zich toen bij verweerder heeft gemeld met (onder meer) een vraag om ondersteuning op grond van de Wmo 2015 bij het realiseren van een passende woonomgeving. De behoefte aan ondersteuning hieraan is beoordeeld door de Wmo-consulent en gegrond bevonden.
5.2.
Op grond van artikel 3.5, tweede lid, van de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden (de Verordening), welk artikel is uitgewerkt in artikel 4.28 (eerst: sub-paragraaf 4.5.3.2) van de Beleidsregels maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden (de Beleidsregels), hanteert verweerder het zogenoemde “primaat van de verhuizing”. Dit houdt in dat als een woning vanwege medische beperkingen ongeschikt is, verweerder verhuizing als meest adequate oplossing mag aanreiken. Overeenkomstig dit beleid heeft de Wmo-consulent op de situatie van eiseres het verhuisprimaat van toepassing geacht.
5.3.
In plaats van eiseres op dit punt in staat te stellen een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuiskosten aan te vragen, heeft de Wmo-consulent eiseres verwezen naar het aanvragen van bijzondere bijstand daarvoor. Dit was naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte, omdat voorzieningen op grond van de Wmo 2015 voorliggend zijn op die op grond van de Participatiewet. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 13 maart 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV9970) en van 10 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:322). Er is de rechtbank verder niet gebleken dat verweerder dit in het belang van eiseres heeft gedaan.
5.3.1
Verweerder heeft uitgelegd dat verwijzing naar bijzondere bijstand bij een vastgesteld primaat van verhuizing vaste handelwijze is van de Wmo-consulenten, omdat verweerders beleid voorschrijft dat verhuiskosten niet voor vergoeding op grond van de Wmo 2015 in aanmerking komen. In artikel 4.29 van de Beleidsregels is namelijk neergelegd dat verweerder (kort gezegd) een verhuizing en de kosten daarvoor als algemeen gebruikelijk beschouwt. Dit is omdat uit onderzoek is gebleken dat iedere Nederlander gemiddeld één keer in de tien jaar verhuist. De kosten daarvan behoren daarom volgens verweerder tot algemene kosten van bestaan die iedereen (dus ook een gezond mens zonder medische beperkingen) in het leven heeft.
5.3.2.
Dit beleid van verweerder is echter naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de Wmo 2015. Het is juist dat verweerder niet gehouden is tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening wanneer een maatregel uitkomst biedt die naar zijn aard algemeen gebruikelijk is. Naar vaste rechtspraak kan zo’n maatregel echter alleen dan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, als deze ook financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau (zie de uitspraken van de Raad van 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2182, en 20 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3535). Dat laatste is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval bij een onvoorziene verhuizing die wordt ingegeven door medische omstandigheden. Daarvan is in het geval van eiseres sprake.
5.3.3.
Voor zover verweerder nog zou willen aanvoeren dat eiseres niet voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt omdat zij zich op een verhuizing had moeten voorbereiden, overweegt de rechtbank nog het volgende, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603. De Wmo 2015 biedt geen ruimte om van een burger te eisen dat hij preventief maatregelen treft en investeringen doet om te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand leiden tot een beroep op maatschappelijke ondersteuning. De enkele omstandigheid dat eiseres zich al ver voordat zij met de noodzaak tot verhuizing werd geconfronteerd als woningzoekende heeft ingeschreven, kon daarom niet aan het verstrekken van de gevraagde maatwerkvoorziening in de weg staan. De vraag of iemand in staat is de benodigde maatwerkvoorziening zelf te financieren, behoeft onder de Wmo 2015 geen beantwoording. Verweerder mag immers alleen een bijdrage opleggen als bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 en geen aanvullende vermogens- en inkomensvoorwaarden stellen voor het kunnen verstrekken van een maatwerkvoorziening.
6. Onder de hierboven geschetste omstandigheden moet de door eiseres ingediende aanvraag worden aangemerkt als een aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van de Wmo 2015. Verweerder heeft deze aanvraag ten onrechte beoordeeld als aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Pw. Dat eiseres in haar aanvraag heeft gezet dat het haar om bijzondere bijstand te doen is, is verweerder toe te rekenen en kan daarom eiseres niet worden tegengeworpen.
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de Wmo 2015.
8. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de zij vergoeding vraagt van de kosten voor een door haar in te huren verhuisbedrijf voor het verhuizen van haar inboedel. In de Wmo 2015 of in de Verordening is geen bepaling opgenomen die zich tegen een dergelijke vergoeding als maatwerkvoorziening verzet. Er is evenmin van andere redenen gebleken die zich tegen toekenning van deze vergoeding verzetten. Weliswaar hanteert verweerder als beleid bij bijzondere bijstand voor verhuiskosten dat alleen de huur van een verhuisbusje wordt vergoed, maar eiseres heeft ter zitting gemotiveerd betwist dat dit in haar situatie een afdoende voorziening op grond van de Wmo is. Zij heeft aangevoerd dat zij zelf niet in staat is haar inboedel te verhuizen en zij evenmin over een netwerk beschikt dat dat voor haar kan doen. Verweerder heeft dit onvoldoende weersproken. Niet in geschil is dat de kosten voor verhuizing van de inboedel van eiseres door een verhuisbedrijf in dit geval € 1.220,- bedragen.
9. De rechtbank ziet hierin aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder aan eiseres een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015 toekent van € 1.220,-. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
10. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht (€ 47,-) vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015 toekent van € 1.220,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lammerse, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 januari 2020.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.