4.2Schaarse vergunningen en marktordening
(…)
Voor de schaarse vergunningen blijft dus primair de inzet van een marktgericht instrument noodzakelijk: deze vergunningen worden geveild en slechts bij uitzondering verlengd indien er een publiek belang mee is gemoeid, bijvoorbeeld indien verlenging van belang is voor de bevordering van de overgang van analoge naar digitale techniek. Deze belangen moeten expliciet duidelijk zijn; voor de betreffende te verlengen vergunning dient een marktconforme prijs te worden bepaald, die in de juiste mate de waarde reflecteert van de marktkansen voor potentiële andere gebruikers van de betreffende vergunning.Het borgen van het publieke belang van een adequate telecommunicatie- en/of omroepvoorziening vergt een goede combinatie van ten eerste tijdige duidelijkheid en voorspelbaarheid van beleid en ten tweede een adequate vergunningstermijn. Dit is noodzakelijk gelet op de (soms) grote investeringen en de tijdige investeringsbeslissingen die gemoeid kunnen zijn bij het opzetten en continueren van netwerken en dienstverlening. Bij het bepalen van de adequate vergunningstermijnen is de timing van (her)uitgiftes van vergunningen uit verschillende frequentiebanden tevens van belang. Dit in verband met de toegenomen mogelijkheden om verschillende frequenties flexibel naast elkaar (of zelfs in plaats van) in te zetten. Er zijn diverse publieke belangen gekoppeld aan schaarse vergunningen:
- Voorkomen dient te worden dat er economische marktposities ontstaan die betaalbaarheid en beschikbaarheid van de aangeboden telecommunicatiediensten onder druk zouden kunnen plaatsen;
- Het is van belang voor Nederland om voorop te blijven lopen wat betreft de beschikbaarheid van up-to-date netwerken; er moeten prikkels zijn die innovaties stimuleren;
- Beschikbaarheid en dekking vormen in steeds sterkere mate publieke belangen;
- En ook de veiligheid en betrouwbaarheid dienen publiek geborgd te zijn;
- Bij omroepdiensten is daarnaast de pluriformiteit van het aanbod van belang.
Deze eisen en voorzieningen kunnen alleen uiterst behoedzaam, bij wijze van maatwerk en goed beargumenteerd, ingezet worden. Het moet expliciet duidelijk worden gemaakt dat zonder deze voorzieningen publieke belangen niet zonder meer geborgd zijn. Daarbij zal de overheid een goede balans moeten zien te vinden tussen de verschillende belangen en doelstellingen. Die kunnen soms zelfs tegenstrijdig zijn. Zo is het beleid in het algemeen gericht op het creëren van mogelijkheden tot toegang tot de markt voor alle partijen, zowel bestaande als nieuwkomers. De doelstelling van innovatie kan daar goed mee gediend zijn. Tegelijkertijd kan er een maatschappelijk belang zijn van continuïteit van bestaande dienstverlening.
Dit dilemma is met name zichtbaar bij de vraag of bestaande aflopende vergunningen geveild moeten worden of verlengd. De hoofdkeuze bij verdelen blijft dat vergunningen geveild worden. Een verlenging die puur gericht is op continuïteit van dienstverlening is ongewenst en is slechts bij hoge uitzondering aan de orde. Verlenging kan, ook bij wijze van uitzondering, aan de orde zijn als de Minister van Economische Zaken een maatschappelijk, economisch of cultureel belang gediend ziet bij een dergelijke verlenging.
(…)
De acties die zullen worden uitgevoerd zijn:
Het ministerie van EZ zal tijdig en daarmee voorspelbaar de doelstellingen van verdelingen en de concrete uitwerking (in veilingmodellen) helder maken, zodat de markt zich beter kan voorbereiden op investeringsbeslissingen.
(…)
Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG
Artikel 3
Openbaredienstverplichtingen en bescherming van de afnemer
(…)
7. De lidstaten nemen passende maatregelen om eindafnemers te beschermen en voorzien met name in adequate waarborgen voor de bescherming van kwetsbare afnemers. (…) Wat ten minste de huishoudelijke afnemers betreft, omvatten deze maatregelen de in bijlage I beschreven maatregelen.
(…)
11. Teneinde energie-efficiëntie te bevorderen bevelen de lidstaten, of indien de lidstaat hierin voorziet, de regulerende instanties, ten sterkste aan dat elektriciteitsbedrijven het gebruik van elektriciteit optimaliseren, bijvoorbeeld door het aanbieden van diensten op het gebied van energiebeheer of het ontwikkelen van innovatieve prijsformules, in voorkomend geval door de invoering van slimme metersystemen dan wel of slimme netwerken (smart grids).
(…)
BIJLAGE I
VOORSCHRIFTEN INZAKE CONSUMENTENBESCHERMING
(…)
2. De lidstaten zorgen ervoor dat er slimme metersystemen worden ingevoerd die de actieve participatie van de consumenten aan de markt voor levering van elektriciteit ondersteunen. De invoering van dergelijke metersystemen kan worden onderworpen aan een economische evaluatie op lange termijn van de kosten en baten voor de markt en de individuele consument of aan een onderzoek ter bepaling van welke vorm van slim meten economisch haalbaar en kosteneffectief is en welke termijn haalbaar is voor de distributie ervan.
Een dergelijke evaluatie vindt uiterlijk plaats op 3 september 2012.
Onder voorbehoud van deze evaluatie stellen de lidstaten of de bevoegde autoriteit die zij aanwijzen, een tijdschema van maximaal 10 jaar op voor de invoering van slimme metersystemen.
Wanneer de ingebruikname van slimme meters positief wordt beoordeeld, wordt uiterlijk in 2020 minstens 80 % van de consumenten voorzien van deze slimme meetsystemen.
De lidstaten of de bevoegde autoriteit die zij aanwijzen waarborgen de interoperabiliteit van dergelijke metersystemen die op hun grondgebied worden ingevoerd en houden rekening met de toepassing van adequate normen en beste praktijken en het belang van de ontwikkeling van de interne markt voor elektriciteit.
Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG
Artikel 3
Openbaredienstverplichtingen en bescherming van de afnemer
(…)
3. De lidstaten nemen passende maatregelen om eindafnemers te beschermen en voorzien met name in adequate waarborgen voor de bescherming van kwetsbare afnemers. (…) Wat ten minste de huishoudelijke afnemers betreft, omvatten deze maatregelen de in bijlage A [Rb: lees Bijlage I] beschreven maatregelen.
(…)
8. Teneinde energie-efficiëntie te bevorderen bevelen de lidstaten, of indien de lidstaat hierin voorziet, de regulerende instantie, ten sterkste aan dat aardgasbedrijven het gebruik van gas optimaliseren, bijvoorbeeld door het aanbieden van diensten op het gebied van energiebeheer of het ontwikkelen van innovatieve prijsformules, dan wel in voorkomend geval door de invoering van slimme metersystemen of slimme netwerken (smart grids).
(…)
BIJLAGE I
VOORSCHRIFTEN INZAKE CONSUMENTENBESCHERMING
(…)
2. De lidstaten zorgen ervoor dat er slimme metersystemen worden ingevoerd die de actieve participatie van de consumenten aan de markt voor levering van gas ondersteunen. De invoering van dergelijke metersystemen kan worden onderworpen aan een economische evaluatie op de lange termijn van de kosten en baten voor de markt en de individuele consument of aan een onderzoek ter bepaling van welke vorm van slim meten economisch haalbaar en kosteneffectief is en welke termijn haalbaar is voor de distributie ervan.
Een dergelijke evaluatie vindt uiterlijk plaats op 3 september 2012.
Onder voorbehoud van deze evaluatie stellen de lidstaten of de bevoegde autoriteit die zij aanwijzen, een tijdschema op voor de invoering van slimme metersystemen.
De lidstaten of de bevoegde autoriteit die zij aanwijzen waarborgen de interoperabiliteit van deze metersystemen die op hun grondgebied worden ingevoerd en houden rekening met de toepassing van adequate normen en beste praktijken en het belang van de ontwikkeling van de interne markt voor aardgas.
Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen
Artikel 2
Netbeheerders dragen er zorg voor dat op 31 december 2020 aan alle afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, Elektriciteitswet 1998 en artikel 43, eerste lid, Gaswet een meetinrichting ter beschikking is gesteld die ten minste voldoet aan de krachtens artikel 95la, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 42a, eerste lid, Gaswet gestelde eisen, tenzij een afnemer blijkens voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen a of b, van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 12b, eerste lid, onderdelen a of b, van de Gaswet beschikt over een onbemeten aansluiting.
1. Een meetinrichting voor elektriciteit is geschikt om:
a. het actuele vermogen in Watt te registreren, weer te geven en uit te wisselen met een applicatie als bedoeld in het vierde lid,
b. de actuele meterstand in kWh voor de van het net afgenomen en verbruikte elektriciteit en voor de op het net ingevoede elektriciteit voor de verschillende tariefperioden te registreren, weer te geven en uit te wisselen met een applicatie als bedoeld in het vierde lid,
c. ten minste elk kwartier de gegevens, bedoeld in onderdeel b, te registreren en deze gegevens ten minste dagelijks op afstand met de netbeheerder uit te wisselen, op zodanige wijze dat de netbeheerder de uitgewisselde gegevens kan lezen en gebruiken,
(…)
1. Een meetinrichting voor gas is geschikt om:
a. de actuele meterstand in m3 per telwerk te registreren, weer te geven en uit te wisselen met een applicatie als bedoeld in artikel 4, vierde lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0030605/2018-07-28),
b. ten minste elk uur de gegevens, bedoeld in onderdeel a, te registreren en deze gegevens ten minste dagelijks op afstand met de netbeheerder uit te wisselen, op zodanige wijze dat de netbeheerder de uitgewisselde gegevens kan lezen en gebruiken,
(…)
1. Een meetinrichting is zodanig beveiligd tegen fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting dat een passend beveiligingsniveau is gegarandeerd, rekening houdend met de internationale stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, mede gelet op de risico’s die de aanwezigheid van de functionaliteiten bestaande uit het op afstand onderbreken, beperken en hervatten van de levering van elektriciteit of het op afstand onderbreken en hervatten van de levering van gas met zich mee brengt.
2. Een meetinrichting voor gas is beveiligd tegen veiligheidsrisico’s als gevolg van het opnieuw opbouwen van gasdruk bij het op afstand hervatten van de gaslevering na een onderbreking. De eerste volzin is niet van toepassing op een meetinrichting voor gas die niet beschikt over de functionaliteit bestaande uit het op afstand onderbreken en hervatten van de gaslevering.
(…)
Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen
Artikel 1. (begripsbepalingen)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
– aanbieder van een essentiële dienst: aanbieder van een essentiële dienst als bedoeld in artikel 4 van de NIB-richtlijn, aangewezen op grond van artikel 5, eerste lid, onder a;
(…)
– digitaledienstverlener: rechtspersoon die een digitale dienst aanbiedt en gelet op artikel 18, eerste en tweede lid, van de NIB-richtlijn onder de jurisdictie van Nederland valt, met uitzondering van kleine en micro-ondernemingen als bedoeld in artikel 16, elfde lid, van de NIB-richtlijn;
– NIB-richtlijn: richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PbEU 2016, L 194);
(…)
Artikel 7. (risico’s beheersen)
1. De aanbieder van een essentiële dienst en de digitaledienstverlener nemen passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen te beheersen. De maatregelen zorgen, gezien de stand van de techniek, voor een niveau van beveiliging dat is afgestemd op de risico's die zich voordoen.
(…)