ECLI:NL:RBROT:2020:6759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
ROT 20/2729
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid belastingrechter bij niet tijdig beslissen op bezwaar en proceskostenveroordeling

In deze fiscale zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de directeur gemeentebelastingen Rotterdam. Eiseres had op 18 mei 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift van 27 september 2019. De belastingrechter oordeelde dat de heffings- en invorderingsambtenaar weigerde relevante stukken over te leggen, omdat hij meende dat de belastingrechter niet bevoegd was. De rechtbank besloot de zaak af te doen op basis van de door eiseres ingediende stukken en veroordeelde het bestuursorgaan in de proceskosten. De rechtbank stelde vast dat er niet tijdig was beslist op het bezwaar, waardoor het beroep wegens niet tijdig beslissen gegrond was. De rechtbank verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en oordeelde dat de verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door verzet binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2729
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2020 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiseres,

gemachtigde: N. Bale,
en

de directeur gemeentebelastingen Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P. van Hattem.

Procesverloop

Eiseres heeft op 18 mei 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift van 27 september 2019.

Overwegingen

1. De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In de bijlage bij deze uitspraak is de van toepassing zijnde wet- en regelgeving opgenomen voor zover die niet is opgenomen in de uitspraak zelf.
3. Naar aanleiding van het beroepschrift van eiseres heeft de rechtbank verweerder bij brief van 26 mei 2020 bericht dat het beroep versneld wordt behandeld en heeft zij verweerder in dat verband verzocht binnen twee weken na de datum van verzending van deze brief de stukken in te dienen. Daarbij is erop gewezen dat, wanneer verweerder niet aan dit verzoek voldoet, de rechtbank zal beslissen op basis van beschikbare stukken.
Bij brief van 12 juni 2020 heeft verweerder de rechtbank onder meer bericht dat de brief van 27 september 2019 niet is als bezwaar (tegen aanslagnummer 1106617035) is op te vatten maar slechts een verwijzing bevat naar een eerder ingediend kwijtscheldingsverzoek, dat eiseres diverse kwijtscheldingverzoeken heeft ingediend maar heeft verzuimd haar verzoeken te onderbouwen en dat geschillen over kwijtschelding niet door de bestuursrechter kunnen worden behandeld maar dat het verzoek en een eventueel administratief beroep moeten worden ingediend bij de gemeente Rotterdam. Daarbij is vermeld dat verweerder op grond van deze motivering verder geen stukken meer zal indienen in deze procedure.
4. Bij brief van 6 juli 2020 heeft de rechtbank verweerder bericht dat zij de zaak niet kan beoordelen zonder dat zij beschikt over de relevante stukken (in het bijzonder aanslagnummer 1106617035 en het daartegen gerichte bezwaarschrift van 27 september 2019). De rechtbank heeft verweerder in dit verband bij uitzondering een week vergund alsnog de stukken in te dienen en heeft er daarbij op gewezen dat, wanneer hij niet aan dit verzoek voldoet, zij zal beslissen op basis van beschikbare stukken. In reactie daarop heeft verweerder heeft vervolgens nogmaals zijn brief van 12 juni 2020 ingediend.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Uit artikel 8:31 van de Awb volgt dat, indien een partij niet voldoet aan de verplichting stukken over te leggen, de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen. In artikel 8:42, eerste lid, van de Awb is – voor zover hier van belang – bepaald dat het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter zendt. Uit artikel 8:52, eerste lid, van de Awb volgt dat de bestuursrechter, indien de zaak spoedeisend is, kan bepalen dat deze versneld wordt behandeld. Uit het tweede lid volgt dat in dat geval de in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb bedoelde termijnen kunnen worden verkort.
7. De rechtbank wijst erop dat, ook indien de belastingrechter volgens het verwerende bestuursorgaan niet bevoegd is over het geschil te oordelen, het bestuursorgaan gelet op artikel 8:42 van de Awb gehouden is de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen, zodat de bestuursrechter kan nagaan of hij bevoegd is of niet. De rechtbank heeft besloten de zaak versneld te behandelen en heeft verweerder in dit verband eerst een termijn van twee weken en vervolgens, toen geen reactie volgde, een termijn van één week vergund om de stukken in te dienen. Omdat verweerder ondanks herhaald verzoek heeft geweigerd om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen, zal de rechtbank de zaak afdoen op de stukken die eiseres heeft ingediend. Bovendien ziet de rechtbank aanleiding om verweerder vanwege deze proceshouding met toepassing van artikel 8:31 in verbinding met artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van eiseres te veroordelen.
8. Tussen de door eiseres ingediende stukken bevindt zich een bezwaarschrift van eiseres van 27 september 2019. Daarin stelt zij dat zij de vordering 1105803217 heeft betaald en dat zij om kwijtschelding van de vordering 1106617035 heeft verzocht. Als bijlage bij haar bezwaarschrift heeft eiseres een brief van verweerder van 19 september 2019 gevoegd waarin is vermeld dat de eerdere betalingsregeling van twee gemeentelijke heffingen met de hiervoor genoemde vorderingsnummers wordt opgeheven omdat eiseres de voorwaarden die in de uitstelbeschikking zijn vermeld niet heeft nageleefd. De overige stukken die eiseres heeft ingediend hebben betrekking op de invordering van de vordering met aanslagnummer 1106617035 en op verzoeken om kwijtschelding van die vordering.
9. Uit de in de bijlage geciteerde artikelen 231, 255 van de Gemeentewet, artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 1, 13, 25 en 26 van de Invorderingswet 1990 en artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 volgt dat er ten aanzien van gemeentelijke heffingen een gesloten stelsel van rechtsmiddelen geldt, dat tegen de invordering van een heffing verzet kan worden gedaan bij de burgerlijke rechter en dat tegen een beslissing op een verzoek om kwijtschelding van een gemeentelijke heffing geen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter openstaat maar dat daartegen administratief beroep openstaat bij het college van burgemeester en wethouders.
10. Dit betekent dat eiser geen bezwaar had moeten maken maar, waar zij stelt dat zij de vordering 1105803217 heeft betaald, zij verzet had moeten instellen bij de burgerlijke rechter en dat, waar zij zich beroept op haar verzoek om kwijtschelding van de vordering 1106617035, zij administratief beroep had moeten instellen bij het college van burgemeester en wethouders.
11. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het belastingrecht laat onverlet dat de belastingrechter bevoegd is kennis te nemen van een beroep tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur indien die uitspraak betrekking heeft op een ingevolge de belastingwet genomen besluit. Dat geldt ook in gevallen waarin tegen het ingevolge de belastingwet genomen besluit niet het rechtsmiddel van bezwaar openstaat. In die gevallen dient de belastingrechter de belanghebbende die tegen de uitspraak op bezwaar beroep instelt dat verder aan de ontvankelijkheidsvereisten voldoet, in dat beroep te ontvangen. Hij dient bij zijn oordeel over de gegrondheid van dat beroep vast te stellen of inderdaad sprake is van een ingevolge de belastingwet genomen besluit waartegen geen bezwaar openstaat (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:1797; ECLI:NL:HR:2016:2667 en ECLI:NL:HR:2018:674)
12. Uit artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet volgt dat verweerder voor het einde van 2019 uitspraak op bezwaar had moeten doen op het bezwaarschrift van 27 september 2019. De rechtbank ziet in de stukken niet dat verweerder dat heeft gedaan en houdt het er daarom voor dat hij niet (tijdig) heeft beslist. Omdat de in de Awb opgenomen regels inzake beroep wegens niet tijdig beslissen niet zijn uitgesloten in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (het tegendeel volgt uit artikel 27a van die wet), kan eiseres beroep instellen wegens het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar door verweerder.
Uit artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb volgt dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld. Uit artikel 6:12, tweede lid, van de Awb volgt dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra: (a) het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en (b) twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Aan deze voorwaarden is in het geval van eiseres voldaan, terwijl naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een onredelijk laat ingediend beroep als bedoeld in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb.
Het beroep wegens niet tijdig beslissen is daarom als zodanig gegrond.
13. De rechtbank ziet aanleiding uit een oogpunt van finale geschilbeslechting (artikel 8:41a van de Awb) de zaak zelf af te doen door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
14. In de eerste zin van artikel 8:55c van de Awb is bepaald dat, indien het beroep gegrond is, de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vaststelt. De rechtbank komt hier niet toe aan het verzoek van eiseres om de verschuldigde dwangsom vast te stellen, omdat verweerder geen dwangsom is verschuldigd. Er doet zich namelijk een situatie voor als bedoeld in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb nu het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is en het bezwaar in dit verband gelijk moet worden gesteld aan een aanvraag (artikel 7:14 van de Awb). In dit verband overweegt de rechtbank dat artikel 8:55c van de Awb weliswaar imperatief is geformuleerd, maar dat die bepaling tevens spreekt van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom. Indien geen dwangsom is verbeurd kan (de hoogte van) de dwangsom niet worden vastgesteld (vgl. ECLI:NL:RBROT:2020:6267).
15. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
16. De rechtbank ziet, zoals zij hiervoor heeft overwogen, aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank bepaalt de proceskosten op
€ 262,50 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een uitspraak op bezwaar gelijk te stellen niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar;
 verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde, met een uitspraak op bezwaar gelijk te stellen niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar;
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- dient te vergoeden
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is gedaan op 31 juli 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Bijlage

De Gemeentewet luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 231
1. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
2. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden de bevoegdheden en de verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:
a. Onze Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingen en de directeur: het college;
b. de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen;
c. de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen;
(…)
Artikel 236
(…)
2. Op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, doet de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.
Artikel 255
1. De in artikel 26 van de Invorderingswet 1990 bedoelde kwijtschelding wordt met betrekking tot gemeentelijke belastingen verleend door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, bedoelde gemeenteambtenaar.
2. Met betrekking tot het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding zijn de krachtens artikel 26 van de Invorderingswet 1990 door Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.
3. De raad kan bepalen dat, in afwijking van de in het tweede lid bedoelde regels, in het geheel geen dan wel gedeeltelijk kwijtschelding wordt verleend.
4. Met inachtneming van door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, te stellen regels kan de raad met betrekking tot de wijze waarop de kosten van bestaan en de wijze waarop het vermogen in aanmerking worden genomen afwijkende regels stellen die er toe leiden dat in ruimere mate kwijtschelding wordt verleend.
5. Het college kan de belasting geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren. Het daartoe strekkende besluit ontheft de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen van de verplichting verdere pogingen tot invordering te doen.”
De Algemene wet inzake rijksbelastingen luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 26
1. In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of
b. een voor bezwaar vatbare beschikking.
(…)
Artikel 27a
Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak door de inspecteur, kan de rechtbank bepalen dat hoofdstuk VIII, afdeling 2, gedurende een daarbij te bepalen termijn van toepassing blijft.
Artikel 65
1. Een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan door de inspecteur ambtshalve worden verminderd. Een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf kan door hem ambtshalve worden verleend.
(…)
De Invorderingswet 1990 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 1
(…)
2 Op deze wet zijn artikel 3:40, titels 4.1 tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 13
1. In afwijking van artikel 4:123 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de betekening van het dwangbevel overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot de betekening van exploten. Het dwangbevel vermeldt dat de belastingschuldige tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet kan komen.
(…)
Artikel 25
1. De ontvanger kan onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel vangt de dwanginvordering niet aan, dan wel wordt deze geschorst.
2. Het uitstel kan tussentijds bij beschikking worden beëindigd.
(…)
Artikel 26
1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend.
(…)
De Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 7
1. De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek bij voor administratief beroep vatbare beschikking kwijtschelding van de door hem verschuldigde rijksbelastingen in andere gevallen dan die, bedoeld in de hoofdstukken IB en IC, op de voet van deze afdeling en de afdelingen 2 tot en met 5 van dit hoofdstuk.
2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de belastingrente, de revisierente en de bestuurlijke boeten die de belastingschuldige heeft belopen in verband met de in dit hoofdstuk bedoelde belastingen, gelijkgesteld met de belastingen waarmee zij samenhangen.”