ECLI:NL:RBROT:2020:2546

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
10/960091-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan een terroristische organisatie, maar veroordeling voor voorbereidings- en bevorderingshandelingen van terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met haar partner en dochter begin 2015 naar door IS gecontroleerd gebied is gereisd. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een terroristische organisatie en het medeplegen van terroristische misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar partner zich schuldig hebben gemaakt aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor terroristische misdrijven, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de deelname aan de terroristische organisatie IS. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte een actieve rol had gespeeld binnen IS, en dat haar verblijf in het kalifaat niet automatisch lidmaatschap impliceert. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact van terroristische organisaties op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960091-16
Datum uitspraak: 19 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
uit anderen hoofde preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, bijzondere afdeling,
laatst opgegeven adres [adres 1] ,
raadsman mr. Y. Özdemir, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 maart 2019 en - na heropening van het onderzoek ter terechtzitting op 21 maart 2019 - van 5 maart 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.F. de Boer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich zal melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
  • zal meewerken aan huisbezoeken door de reclassering, waarbij de reclassering de inhoud van de gespreksonderwerpen bepaalt;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met voormalig strijders, personen in het strijdgebied, personen die uit het strijdgebied zijn teruggekeerd en anderen die op de Sanctielijst Terrorisme staan;
- primair een bevel tot gevangenneming van de verdachte onder onmiddellijke schorsing van de voorlopige hechtenis onder voormelde voorwaarden, subsidiair dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig de door hem aan de rechtbank overgelegde pleitnotities - bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte niet in Irak en/of in Syrië is geweest, maar dat zij een rondreis door Turkije heeft gemaakt. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman gewezen op een WhatsApp contact tussen de verdachte en haar schoonzus op 27 juli 2015 waarin de verdachte zegt dat zij en haar gezin in Antalya in Turkije waren. Ten aanzien van de twee Facebook-accounts, die volgens het openbaar ministerie in Irak zijn gelokaliseerd, kan niet worden vastgesteld dat deze van de verdachte waren en wie daarvan gebruik heeft gemaakt. Voorts is de verklaring van de taxichauffeuse gekleurd en daarom niet aannemelijk. Overigens is voor de verklaring van de taxichauffeuse ook geen ondersteuning in het dossier te vinden. Ten slotte is het zeer onaannemelijk dat iemand vanuit door IS gecontroleerd gebied naar Nederland kan terugkeren.
De na heropening van het onderzoek aan het dossier toegevoegde opgenomen vertrouwelijke gesprekken (hierna ook: OVC-gesprekken) - waarin de verdachte onder andere tegen haar dochter zegt dat haar vader een mujahideen was - hebben geen bewijswaarde, want zij probeerde haar kind(eren) enkel gerust te stellen. Bovendien betreft het een gesprek uit 2019, hetgeen geen bewijs kan opleveren voor wat er in 2015 is gebeurd. De opmerking van de verdachte over Syrisch eten levert evenmin bewijs op dat zij in Syrië is geweest. In Turkije wonen namelijk veel Syriërs en daar heeft zij meerdere keren Syrisch gegeten. Dat de verdachte daadwerkelijk in Turkije heeft verbleven blijkt uit het OVC-gesprek waarin zij zegt dat zij graag naar Turkije zou willen gaan, maar dat Turkije zo duur is.
Kortom: het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het haar tenlastegelegde ontbreekt, zodat zij dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.2.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
  • de verdachte heeft tot begin 2015 enkele jaren in het Verenigd Koninkrijk gewoond;
  • de partner van de verdachte, te weten [naam partner verdachte] , alias [naam ] , die de Britse nationaliteit heeft, is in het Verenigd Koninkrijk tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld krachtens de Terrorismewet, omdat op zijn laptop instructies waren aangetroffen hoe een zelfmoordbomvest te maken. Na zijn vrijlating op 29 januari 2009 werd hem een buitenlands reiskennisgevingsbevel opgelegd, wat betekende dat hij voorgenomen buitenlandse reizen bij de politie moest melden;
  • Op 14 januari 2015 heeft [naam partner verdachte] de Britse politie in kennis gesteld van zijn voornemen om op 26 januari 2015 van Manchester naar Amsterdam te reizen met vlucht [vluchtnummer] . Hij gaf aan samen met zijn vrouw (de verdachte) en dochter te reizen;
  • op 26 januari 2015 zijn vanaf een Britse bankrekening op naam van de verdachte drie visa voor Turkije betaald;
  • de vader van de verdachte, genaamd [naam vader verdachte] , heeft verklaard dat zijn dochter [naam verdachte] (de verdachte) op 26 januari 2015 samen met haar partner en hun dochter zijn gearriveerd in Nederland, dat zij tot en met 30 januari 2015 in de ouderlijke woning aan de [adres 2] verbleven, dat zijn schoonzoon op 30 januari 2015 na 23.00 uur zou zijn vertrokken richting Schiphol en dat zijn dochter en kleindochter op 31 januari 2015 op Schiphol zijn afgezet;
  • op 18 februari 2015 heeft de vader van de verdachte zijn dochter (de verdachte) en kleindochter als vermist opgegeven. Hij heeft zijn dochter nooit gehoord over Turkije en hij weet niet wat zij daar zou moeten doen;
  • op 20 februari 2015 heeft de zus van [naam partner verdachte] hem en de verdachte bij de Britse politie als vermist opgegeven;
  • op 27 februari 2015 is tijdens de doorzoeking op het adres van [naam partner verdachte] in het Verenigd Koninkrijk zijn Nokia telefoon in beslaggenomen. Daarop zijn onder andere verwijzingen naar Syrië, een tekst met de titel ‘een gedicht van een martelaar’, een afbeelding van een (vrouwelijke) moslimstrijder met een AK47, een afbeelding van een moslimstrijder en de woorden “handel vandaag en voeg je bij de stoet” en 55 toespraken van Anwar Awlaki
  • op 27 februari 2015 heeft de vader van de verdachte verklaard dat de manier waarop [naam partner verdachte] islamiseert niet zijn manier is en dat [naam partner verdachte] actief was in demonstraties in Londen (o.a. Sharia);
  • op 24 maart 2015 heeft de verdachte in een WhatsApp gesprek met haar schoonzus gezegd dat zij (de rechtbank begrijpt: de verdachte en haar gezin) niet terug kwamen en dat zij niet wilde zeggen waar zij waren. Ook [naam partner verdachte] heeft in sms’jes en/of WhatsApp berichten tegen zijn zus gezegd dat hij naar een plek was gegaan waar hij niet zou moeten zijn. Hij wilde niet bevestigen waar het gezin werkelijk verbleef;
  • uit de IP-geschiedenis van
  • op 23 januari 2015 was er activiteit vanaf een Brits IP-adres, wat aangeeft dat de gebruiker in het Verenigd Koninkrijk was;
  • de volgende activiteit vond plaats op 26 april 2015. Daarna is er een reeks activiteiten geweest vanaf verschillende IP-adressen, vermoedelijk zijn dit proxy-IP’s die gebruikt zijn om de echte locatie van de gebruiker te maskeren;
  • op 11 augustus 2015 heeft dit Facebook-account een nieuwe profielfoto ingesteld. Deze profielfoto is een foto van een verkeersbord in Irak met verschillende richtingen naar steden in Irak. De genoemde steden op het verkeersbord zijn steden die veroverd zijn (of zijn geweest) door IS;
  • vervolgens gebeurt er enige tijd niets, totdat op 22 oktober 2015 - enkele dagen nadat de verdachte weer in Nederland (Uithoorn) stond ingeschreven - het (vermoedelijke) IP-adres van de familie [naam] weer actief wordt. Het account wordt daarna op 29 oktober 2015 afgesloten vanaf hetzelfde IP-adres;
 uit de IP-geschiedenis van
Facebook-account ' [accountnaam 2] '(eveneens met de
profielnaam ' [profielnaam] ') blijkt dat IP-logs met dit account tussen 6 december 2013 en 27 december 2013 waarschijnlijk werden gedaan vanaf het IP-adres van de familie [naam] te Uithoorn;
  • op 26 september 2014 was er activiteit vanaf een Brits IP-adres, wat aangeeft dat de gebruiker in het Verenigd Koninkrijk was;
  • de volgende activiteit vond plaats op 28 april 2015. Daarna is er een reeks activiteiten geweest vanaf verschillende IP-adressen, vermoedelijk zijn dit proxy-IP’s die gebruikt zijn om de echte locatie van de gebruiker te maskeren;
  • op 2 juni 2015 heeft dit Facebook account gebruik gemaakt van een IP-adres in Irak. Het is niet bekend of dit een proxy IP-adres was of een echt IP-adres, maar vaststaat dat vanaf genoemd account op 11 augustus 2015 berichten zijn gepost waarin vrouwen worden aangemoedigd om naar Islamitische Staat te komen en te trouwen met een ‘Mujahideen’ (strijder), in welke berichten door ‘ [profielnaam] ’ onder andere werd benadrukt dat ze ‘hier’ (in de Islamitische Staat) een heleboel geweldige mannen hebben en - wat betreft de financiering - dat alles ‘hier’ wordt betaald, inclusief een huwelijksreis;
  • op 29 oktober 2015 - als de verdachte terug is in Nederland - is het account afgesloten vanaf het (vermoedelijke) IP-adres van de familie [naam] te Uithoorn;
  • het geregistreerde e-mailadres voor het
  • blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) stond de verdachte sinds 16 oktober 2015 ingeschreven op het adres van haar ouders aan de [adres 2] . Ook haar dochter (geboren op [geboortedatum dochter verdachte] 2014 te [geboorteplaats dochter verdachte] , Groot Brittannië) en zoon (geboren op [geboortedatum zoon verdachte] 2016 te [geboorteplaats zoon verdachte] ) stonden op dit adres ingeschreven;
  • de schoonzus ( [naam schoonzus verdachte] ) van de verdachte heeft verklaard dat zij op 11 februari 2016 een telefoontje van de verdachte kreeg waarin de verdachte vertelde dat [naam partner verdachte] als soldaat was gesneuveld in de oorlog. De verdachte zei dat zij nu de status had van een vrouw van een dode Jihadi;
  • een taxichauffeuse heeft over een taxirit op 3 mei 2017, naar het adres van de verdachte, verklaard dat:
  • de vrouw in haar taxi Engels sprak tegen haar kind van 1,5 jaar oud;
  • de vrouw zei dat haar man Engelstalig is, dat zij fundamenteel salafist is en dat IS aan het overwinnen is;
  • de vrouw zei dat haar man ongeveer jaar geleden was overleden (dit wordt bevestigd door de hiervoor genoemde verklaring van de schoonzus van de verdachte van 11 februari 2016);
  • de vrouw zei dat zij naar het kalifaat (terug) wilde;
  • de vrouw zei dat bomgordelterroristen een heilig/hoger doel dienen;
  • de vrouw zei dat de moslims die op Zaventem en in de Bataclan zijn omgekomen geen goede moslims waren en dat Nederland ook nog een keer aan de beurt komt voor een aanslag;
 in de periode van 16 augustus 2019 tot en met 19 september 2019 zijn in de woning van de verdachte vertrouwelijke gesprekken opgenomen. Uit deze OVC-gesprekken komt niet alleen naar voren dat de verdachte veel jihadistische liederen (nasheeds) zingt, maar ook dat zij was getrouwd met een mujahideen, dat zij was ‘teruggekomen’ om te bevallen en dat zij tegen haar dochter heeft gezegd dat haar overleden vader een mujahideen (jihadstrijder) was waar zij trots op mag zijn. Ook heeft de verdachte (tegenover haar kinderen) gezegd dat ongelovigen dood moeten, dat trouw moet worden gezworen aan (voormalig) IS leider Abu Bakr al-Baghdadi, dat zij één van de eerste was die “daar” waren en dat “daar” weinig munafiqeen (huichelaars) waren. Ook refereert de verdachte in de OVC-gesprekken aan Syrisch eten tijdens de zwangerschap van haar tweede kind (van wie zij in 2015 zwanger was) en aan bepaald gedrag dat zij (de verdachte) alleen bij Syriërs heeft gezien.
4.3.
Tussenconclusie
Het (meest verstrekkende) verweer van de raadsman dat de verdachte met haar gezin een rondreis door Turkije heeft gemaakt en niet in door IS gecontroleerd gebied in Irak en/of Syrië is geweest, is niet aannemelijk geworden en wordt als ongeloofwaardig verworpen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft niet willen verklaren waar zij in Turkije zoal heeft verbleven. Niet valt in te zien waarom de verdachte, indien zij daadwerkelijk met haar gezin een rondreis door Turkije ging maken, haar (schoon)familie daarvan niet in kennis heeft gesteld. Dat zij dit kennelijk niet heeft gedaan blijkt uit het gegeven dat zowel haar vader als haar schoonzus de verdachte en haar gezin op 18 respectievelijk 20 februari 2015 als vermist hebben opgegeven. Ook heeft de vader van de verdachte verklaard dat hij zijn dochter nooit over Turkije heeft gehoord en dat hij niet weet wat de verdachte met haar gezin in Turkije zou moeten doen. In een WhatsApp gesprek op 24 maart 2015 zegt de verdachte tegen haar schoonzus dat zij niet terugkomen en dat zij niet wil zeggen waar zij zijn. Ook de partner van de verdachte heeft zijn zus via WhatsApp en/of smsbericht laten weten dat hij naar een plek was gegaan waar hij niet zou moeten zijn en dat hij niet wilde bevestigen waar het gezin werkelijk verbleef.
Na het bericht van 24 maart 2015 is er slechts sporadisch contact geweest tussen de verdachte en haar schoonzus. Bovendien gaat het contact meestal over hoe het met de dochter van de verdachte gaat, want de verdachte en haar partner lijken niet echt iets over zichzelf te willen vertellen. Weliswaar heeft de verdachte op 27 juli 2015 in een WhatsApp gesprek met haar schoonzus gezegd dat zij in Antalya in Turkije waren, maar de rechtbank sluit niet uit dat de verdachte haar schoonzus daarmee op een dwaalspoor heeft willen zetten.
De verdachte heeft ter onderbouwing van het verweer dat zij (ruim acht maanden) in Turkije heeft verbleven geen (vakantie)foto’s, (hotel)rekeningen, bank- en/of creditcardafschriften dan wel andere stukken kunnen of willen overleggen. De rechtbank acht dit verweer dan ook niet aannemelijk.
Daarbij komt dat de hiervoor genoemde Facebook-accounts ‘ [accountnaam 1] ’ en ‘ [accountnaam 2] ’, beide met de profielnaam ‘ [profielnaam] ’, onmiskenbaar aan de verdachte toebehoorden. Dit volgt in de eerste plaats uit onderzoek van de Britse opsporingsdiensten en lijkt tevens uit de naamvoering van deze accounts te volgen. Immers, volgens het Arabische naamgevingssysteem [2] betekent ‘bint’ ‘dochter van’ en de naam van de vader van de verdachte is [naam vader verdachte] .
Ook de diverse IP-adressen waarmee deze accounts zijn benaderd wijzen in de richting van de verdachte. In 2013 waren beide Facebook-accounts (en [accountnaam 1] ook in 2014) nog te linken aan het IP-adres van de ouderlijke woning van de verdachte in [geboorteplaats verdachte] . De verdachte stond op 16 oktober 2015 weer in [geboorteplaats verdachte] ingeschreven en beide accounts zijn op 29 oktober 2015 waarschijnlijk vanaf het IP-adres van de ouderlijke woning van de verdachte in [geboorteplaats verdachte] afgesloten. Uiterst opvallend is ook dat beide Facebook-accounts in 2014 respectievelijk begin 2015 actief zijn geweest vanaf een Brits IP-adres - wat aangeeft dat de gebruiker in het Verenigd Koninkrijk was - en dat de verdachte in die periode ook (met haar Britse partner) in het Verenigd Koninkrijk verbleef. Na eind april 2015 zijn vanaf beide accounts een reeks activiteiten geweest vanaf verschillende IP-adressen. Dit betreffen volgens de politie vermoedelijk proxy-IP’s die zijn gebruikt om de echte locatie van de gebruiker te maskeren.
Op 11 augustus 2015 heeft het Facebook-account ‘ [accountnaam 1] ’ een nieuwe profielfoto ingesteld van een verkeersbord met daarop verschillende richtingen naar steden in Irak die door IS zijn veroverd dan wel veroverd zijn geweest. Tevens is op 11 augustus 2015 op het Facebook-account ‘ [accountnaam 2] ’ een bericht geplaatst waarin vrouwen worden aangemoedigd om naar Islamitische Staat te komen en te trouwen met een Mujahideen, hetgeen past bij de rol van IS-vrouwen om propaganda te maken voor deze terroristische organisatie. De verdachte noemt de vader van haar dochter (de rechtbank begrijpt: [naam partner verdachte] ) in de OVC-gesprekken ook een mujahideen.
Dat de verdachte een rondreis door Turkije zou hebben gemaakt, wordt dan ook weerlegd door de bewijsmiddelen.
Gelet op de onder 4.2 opgenomen vaststaande feiten en omstandigheden en het vorenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - houdt de rechtbank het ervoor dat de verdachte op 26 januari 2015 voor haar gezin drie visa voor Turkije heeft gekocht en dat zij enkele dagen later samen met haar gezin vanuit Nederland, via Turkije is uitgereisd naar door IS gecontroleerd gebied in Syrië en/of Irak waar zij kennelijk tot oktober 2015 met haar gezin heeft verbleven. Daartoe is mede redengevend dat in 2015 algemeen bekend was dat Turkije het enige transitland is van waaruit uitreizigers Syrië en Irak bereiken [3] en dat jihadisten die naar IS(IS)-gebied willen uitreizen, meestal (dus) eerst proberen om per vliegtuig of auto in Turkije te komen, waar zij illegaal de Turks-Syrische grens oversteken [4] .
Het verweer van de raadsman dat het zeer onaannemelijk is dat iemand vanuit door IS gecontroleerd gebied naar Nederland kan terugkeren, wordt gepasseerd aangezien het de rechtbank ambtshalve bekend is dat dit wel degelijk mogelijk is gebleken.
Zwijgrecht
Bij deze tussenconclusie (en bij hetgeen hierna onder 4.4. wordt overwogen) heeft de rechtbank ook de omstandigheid betrokken dat de verdachte ten aanzien van voormelde (combinatie van) haar zeer belastende reeks van feiten en omstandigheden - die dringend om een ontzenuwende uitleg harerzijds vragen - geen (plausibele en geloofwaardige) verklaring heeft willen geven, maar dat zij zich zowel tijdens haar verhoren bij de politie als ter terechtzitting steeds voor een groot deel op haar zwijgrecht heeft beroepen.
De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter - indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan haar tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven - zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. Hoge Raad 3 juni 1997, LJN ZD0733, NJ 1997/584).
Dat pas conclusies uit het stilzwijgen van de verdachte zouden mogen worden getrokken op de voorwaarde dat “de zaak bewijsbaar moet zijn zonder rekening te houden met het stilzwijgen van de verdachte” (zgn.‘formidable case’), en dat de rechter expliciet moet vaststellen dat aan die voorwaarde is voldaan, vindt geen steun in de op dit thema betrekking hebbende rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM). [5]
Samengevat: de bescherming tegen zelfbeschuldiging die is gebaseerd op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), staat er niet aan in de weg dat het stilzwijgen van een verdachte in een situatie die schreeuwt om een (nadere) verklaring, meeweegt bij de beoordeling van de overtuigende kracht van het bewijs van haar betrokkenheid bij het tenlastegelegde. Ook volgens het EHRM kan het stilzwijgen van een verdachte onder omstandigheden bijdragen aan een veroordeling. De Hoge Raad staat weliswaar niet toe dat het stilzwijgen als direct zelfstandig bewijsmiddel wordt gebruikt, maar accepteert wel dat het een onderdeel kan zijn van de bewijsoverwegingen.
4.4.
Vrijspraak (medeplegen van) deelneming aan een terroristische organisatie
Terroristische organisatie
Islamitische Staat (IS), voorheen Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) genoemd, wordt internationaal aangemerkt als een (verboden) terroristische organisatie. Deelname aan IS moet dan ook worden beschouwd als deelname aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Deelneming aan een terroristische organisatie
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie [6] .
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken [7] .
Het is voldoende dat een verdachte in zijn algemeenheid - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven is niet vereist [8] . Evenmin is vereist dat de betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden zijn respectievelijk worden gepleegd.
Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen, kan worden vastgesteld dat de verdachte in 2015 enkele maanden met haar gezin in door IS gecontroleerd gebied in Syrië en/of Irak heeft verbleven. Dat zij zich daar schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) deelneming aan de terroristische organisatie IS, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen, nu het onduidelijk is gebleven wat de (feitelijke) rol van de verdachte aldaar is geweest. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt dat de verdachte strijder van IS is geweest dan wel dat zij een andere (ondersteunende) functie bij IS heeft vervuld. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de verdachte, die tijdens haar verblijf ook zwanger was van haar tweede kind, voor haar gezin heeft gezorgd.
Het enkel verblijven en vestigen in het strijdgebied van IS en het zorgen voor het gezin aldaar, kan echter als zodanig niet gelden als betrokkenheid bij IS in de zin van (medeplegen van) deelneming aan een terroristische organisatie. Anders gezegd, burgerschap onder de macht van een terroristische organisatie brengt niet automatisch lidmaatschap van die organisatie mee [9] .
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de verdachte twee berichten op Facebook heeft geplaatst - één waarin wordt gezegd dat de leefomstandigheden in IS-gebied niet bijzonder slecht zijn en één waarin vrouwen worden aangemoedigd om naar IS te komen en te trouwen met een Mujahideen - onvoldoende steun biedt voor de vaststelling dat daardoor sprake is geweest van een (voor ‘medeplegen’ vereiste) significante of wezenlijke bijdrage aan (de verwezenlijking van het oogmerk van) IS.
Conclusie
De verdachte zal van het tenlastegelegde (medeplegen van) deelnemen aan een terroristische organisatie worden vrijgesproken.
4.5.
Medeplegen van voorbereiding en/of bevordering van terroristische misdrijven
Juridisch kader
De Hoge Raad [10] heeft geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in artikel 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in artikel 289a Sr omschreven misdrijven te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht. Een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is - anders dan de raadsman heeft aangevoerd - niet vereist. De Hoge Raad overweegt in dit verband dat, gelet op de wetsgeschiedenis, de voor toepassing van artikel 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor artikel 96 lid 2 Sr. Vereist is daarom slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in artikel 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan artikel 96 lid 2 Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht.
Beoordeling
Aan de verdachte is, in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr, het medeplegen van een aantal gedragingen ten laste gelegd die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing en/of moord en/of doodslag. Deze gedragingen zijn feitelijk omschreven onder A. tot en met D.
Onderdeel A.
Dat de partner van de verdachte het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd aanhing, volgt uit het feit dat hij in 2007 in het Verenigd Koninkrijk tot vier jaar gevangenisstraf krachtens de terrorismewetgeving aldaar is veroordeeld gecombineerd met de feiten dat:
  • op zijn op 27 februari 2015 inbeslaggenomen mobiele telefoon (die hij blijkbaar in zijn woning in het Verenigd Koninkrijk had achtergelaten) jihadistisch materiaal is aangetroffen;
  • de vader van de verdachte heeft verklaard dat de manier waarop zijn schoonzoon ( [naam partner verdachte] ) islamiseerde niet zijn manier was en dat zijn schoonzoon actief was in demonstraties in Londen (o.a. Sharia);
  • de schoonzus ( [naam schoonzus verdachte] ) van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte haar op 11 februari 2016 telefonisch heeft bericht dat haar broer [naam partner verdachte] als soldaat was gesneuveld in de oorlog en dat zij nu de status had van een vrouw van een dode Jihadi.
Ten aanzien van de verdachte geldt dat uit de (uitvoerige) verklaring van de taxichauffeuse volgt dat zij op dat moment (mei 2017) een aanhanger was van het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de verklaring van de taxichauffeuse zeer aannemelijk aangezien haar verklaring op diverse punten overeenkomt met feiten die over (het privéleven van) de verdachte bekend zijn. Bovendien vindt de verklaring van de taxichauffeuse dat de verdachte een aanhanger was van IS, steun in de OVC-gesprekken die na heropening van het onderzoek aan het dossier zijn toegevoegd.
Uit de hiervoor vermelde berichten die de verdachte in 2015 ten tijde van haar verblijf in IS-gebied op Facebook heeft geplaatst, volgt overduidelijk dat zij ook op die momenten reeds een aanhanger was van IS, nu zij vrouwen probeerde over te halen om naar IS te komen om daar met een strijder te trouwen en zij zichtbaar geïrriteerd raakte op het moment dat andere Facebook-gebruikers kritische berichten over IS plaatsten.
Onderdelen B. en C.
Dat de verdachte voor haar gezin drie visa voor Turkije heeft gekocht en dat zij samen met haar gezin naar Turkije is gereisd, en vervolgens via Turkije is uitgereisd naar door IS gecontroleerd gebied in Syrië en/of Irak, volgt uit hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen.
Onderdeel D.
In een publicatie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) getiteld ‘Leven bij ISIS, de mythe ontrafeld’ uit januari 2016, wordt onder andere het volgende vermeld:
“Mannen bij ISISBij aankomst in ISIS-gebied worden mannen gescheiden van vrouwen en eventuele kinderen. Alle mannen doorlopen een specifiek traject bij binnenkomst. Elke man die uitreist naar ISIS-gebied moet trouw zweren aan 'kalief Abu Bakr al-Baghdadi. Dit maakt hem ISIS-lid en verplicht hem om bevelen van ISIS op te volgen. (…) Daarnaast krijgt hij een opleiding waarin hij in het gedachtegoed van ISIS onderwezen wordt. Als hij definitief tot ISIS is toegelaten, krijgt de man een militaire en fysiek zware training van enkele weken, waarbij onder meer aan bod komt hoe hij met vuurwapens om moet gaan.”
Gelet op het voorgaande alsmede gelet op het radicaal extremistisch gedachtegoed dat de partner van de verdachte reeds aanhing vóór zijn vertrek, gaat de rechtbank ervan uit dat de partner van de verdachte, na aankomst in door IS gecontroleerd gebied, het hiervoor geschetste traject heeft doorlopen en vervolgens als jihadstrijder lid is geworden van IS.
Dat hij een jihadstrijder is geworden, volgt uit de OVC-gesprekken en de verklaring van de schoonzus van de verdachte.
In voornoemde publicatie wordt verder vermeld:
“Vrouwen bij ISIS
(…) Net als voor de meeste andere jihadistische groeperingen, is voor ISIS de rol van de vrouw nadrukkelijk anders dan die van de man. Toch wordt van vrouwen in ISIS-gebied verwacht dat zij zich actief voor de groepering inzetten. Primair draait het hierbij om zo snel en zoveel mogelijk kinderen te krijgen. (…)
In de tweede plaats vormt het rekruteren van andere vrouwelijke uitreizigers, vaak familie of vriendinnen, een cruciaal onderdeel van het leven van een vrouw in ISIS-gebied. In het verlengde hiervan vormt het produceren van ISIS-propaganda voor velen ook een kerntaak. (…) Wat alle vrouwen gemeen hebben, is dat ze een bijdrage leveren om de terroristische organisatie ISIS draaiende te houden.”
Ook in een in juni 2016 gepubliceerde studie, naar de connectiviteit van vrouwen in extremistische netwerken, wordt geconcludeerd dat vrouwen van de Islamitische Staat niet slechts als bruiden moeten worden gezien, maar on- en offline een cruciale rol spelen bij het voortbestaan van de organisatie. Zo spelen zij een belangrijke rol in het werven van nieuwe rekruten. [11] Dat de verdachte een dergelijke bijdrage heeft geleverd terwijl zij in IS-gebied verbleef, volgt uit de berichten die zij heeft geplaatst op het Facebook-account ‘ [accountnaam 2] ’.
Tussenconclusie
De verdachte - die evenals haar (toenmalige) partner het radicaal extremistisch gedachtegoed aanhangt (onderdeel A.) - heeft door vooraf drie visa voor Turkije te regelen (onderdeel B.) en willens en wetens met haar partner via Turkije uit te reizen naar door IS gecontroleerd gebied in Syrië en/of Irak (onderdeel C.), hem gelegenheid gegeven om als jihadstrijder deel te nemen aan de gewapende strijd ter verwezenlijking van het oogmerk van IS; het plegen van terroristische misdrijven. Aldus heeft de verdachte haar partner, een jihadstrijder, gefaciliteerd (onderdeel D.). Ook heeft de verdachte in het kalifaat een ondersteunende rol voor IS gehad door zowel voor hun kind als voor het huishouden te zorgen. Daarnaast heeft de verdachte vanuit het kalifaat op Facebook een bericht geplaatst inhoudende dat de leefomstandigheden in IS-gebied niet bijzonder slecht zijn en een bericht waarin vrouwen worden aangemoedigd om naar IS te komen en te trouwen met een Mujahideen (onderdeel D.). De handelingen onder A. tot en met D. kunnen derhalve bewezen worden.
Conclusie
Met de bewezenverklaarde feitelijkheden - in onderling verband en samenhang gelezen - heeft de verdachte tezamen en in vereniging met haar mededader aan anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen verschaft tot het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië en/of Irak en derhalve tot het plegen van de omschreven terroristische misdrijven aangezien in 2015 - ná het uitroepen van het kalifaat door IS op 29 juni 2014 - algemeen bekend was waaraan organisaties als IS zich schuldig maken.
Ook heeft zij een ander getracht te bewegen om de omschreven terroristische misdrijven (door deelname aan IS) te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, door ‘reclame’ voor het trouwen met een Mujahideen en het leven bij IS te maken. De verdachte heeft aldus beoogd de in de tenlastelegging genoemde terroristische misdrijven voor te bereiden dan wel te bevorderen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
in de periode van 01 januari 2015
tot en met 01 november 2015, in één of meer plaats
(en
)in Syrië en/of Irak
Turkije en/of Nederland en/of Engeland,
tezamen en in vereniging met een ander ,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de te plegen misdrij(
(ven
):
  • het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft
immers
heeft/hebben zij, verdachte, en haar mededader
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de terroristische organisatie
Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and al-Sham (ISIS)eigen gemaakt, en
B. een Turks visum voor haar, verdachte, en haar mededader gekocht en
C. de reis naar Syrië en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar door de terroristische organisatie IS(IS/IL)
gecontroleerd gebied en (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld
(strijd)gebied in Syrië en/of Irak, en
D. in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende
Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS(IS/IL),
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of
het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een
terroristisch oogmerk.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
eendaadse samenloop van
medeplegen van met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen trachten te verschaffen
en
zich of anderen opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 29 juni 2014 heeft ISIL een islamitisch kalifaat uitgeroepen dat het door de organisatie veroverde gebied in Syrië en Irak omvatte, en zich tegelijkertijd omgedoopt tot Islamitische Staat (IS). IS(IS), Al Qaida en daaraan gelieerde groepen in het Midden-Oosten zijn als terroristische groeperingen gebrandmerkt vanwege hun ongehoord wrede en de samenleving ontwrichtende daden waaronder gruwelijke martelingen en onthoofdingen. Zij hebben talloze doden op hun geweten, zijn (mede) verantwoordelijk voor de verschrikkelijke vernielingen van huizen, landbouw en infrastructuur en het ondraaglijk lijden en de angsten van velen. Ook hebben deze terroristische groeperingen, in naam van Allah, een bloedige sektarische strijd aangewakkerd. Tot op de dag van vandaag zijn de gevolgen hiervan voelbaar.
Voor dit veroorzaakte leed heeft de verdachte haar ogen gesloten, aangezien zij met haar (toenmalige) partner en hun (zeer jonge) dochter begin 2015 is uitgereisd naar door IS beheerst gebied om zich aldaar als gezin te vestigen in het door IS uitgeroepen kalifaat, zodat haar echtgenoot zich als jihadstrijder aldaar bij IS kon aansluiten. Teneinde daartoe te komen, heeft de verdachte zich samen met haar partner schuldig gemaakt aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen tot het door dan wel namens IS begaan van terroristische misdrijven.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Rapportage
De rechtbank heeft acht geslagen op het over de verdachte opgemaakte rapport van Reclassering Nederland, gedateerd 28 februari 2019. Dit rapport houdt - kort samengevat en voor zover relevant - het volgende in.
De verdachte is wantrouwig richting de overheid, is voorzichtig in hetgeen zij vertelt en heeft op veel vragen geen antwoord willen geven. Hierdoor heeft de reclassering geen goed beeld van de risicofactoren en beschermende factoren kunnen krijgen. Evenmin kan het risico op recidive worden ingeschat. In het geval van een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht geadviseerd. Binnen een reclasseringstoezicht, waaronder ook het meewerken aan huisbezoeken valt, zal worden gewerkt aan praktische problemen en zal worden gekeken of een eventueel recidiverisico kan worden beperkt.
De verdachte heeft in 2016 de diagnose Multiple Sclerose (MS) gekregen, een aandoening van het centrale zenuwstelsel. De verdachte heeft ter terechtzitting toegelicht dat zij zich met name richt op de zorg voor haar drie jonge kinderen.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt geldt dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn - als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM - is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn in deze zaak aangevangen op 7 februari 2019, zijnde de datum waarop de inleidende dagvaarding aan de verdachte is betekend. Er is sindsdien ruim een jaar verstreken. De redelijke termijn is dan ook niet overschreden.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De raadsman heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, omdat terroristische misdrijven internationaal worden gezien als één van de ernstigste misdrijven. Daarom dienen in zaken als die van de verdachte de strafdoelen van vergelding en afschrikking bij de keuze van de strafsoort en de hoogte van de op te leggen straf een bepalende rol te spelen.
Alles afwegend tegen de achtergrond van de ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit en de hiervoor vermelde (persoonlijke) omstandigheden, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend en geboden, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie is gevorderd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de omstandigheden dat de rechtbank de verdachte van het eerste tenlastegelegde deelnemen aan een terroristische organisatie zal vrijspreken en het tijdsverloop sinds het begaan van het bewezen verklaarde strafbare feit, is het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf langer dan door de officier van justitie is gevorderd.
Aangezien de verdachte zich in verband met een andere strafzaak in voorlopige hechtenis bevindt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de gevangenneming van de verdachte te bevelen en evenmin om de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 96, 157, 176a, 288a, 289 en 289a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als
bijzondere voorwaardendat:
de veroordeelde zich zal melden bij Reclassering Nederland aan de Wibautstraat 12 te Amsterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met voormalige strijders, personen in het strijdgebied, personen die uit het strijdgebied zijn teruggekeerd en anderen die op de Sanctielijst Terrorisme staan;
verstaat dat
van rechtswege de volgende voorwaardenzijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst afhet
bevel tot gevangennemingvan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 maart 2020.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2015
tot en met 01 november 2015, in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak
en/of Turkije en/of Nederland en/of Engeland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een of meer terroristische organisatie(s), te weten Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and al-Sham (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and the Levant (ISIL), althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 30. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s)
- zich begeven naar het strijdgebied in Syrië en/of Irak, althans naar door de terroristische organisatie IS(IS/IL) gecontroleerd gebied en/of (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of Irak, en/of
- in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS(IS/IL), althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, en/of
- in Syrië en/of Irak op haar Facebook-account(s) één of meer Jihadistisch getinte en/of pro-IS getinte berichten en/of foto('s) geplaatst;
(art. 140a Wetboek van Strafrecht)
en/of
zij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2015
tot en met 01 november 2015, in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak
Turkije en/of Nederland en/of Engeland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
  • het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
  • een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
  • gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
  • voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de terroristische organisatie
Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and al-Sham (ISIS)
en/of Islamic State of Iraq and, the Levant (ISIL), althans een aan voornoemde
organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een)
organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt, en/of
B. een Turks visum voor haar, verdachte, en/of haar mededader(s) gekocht en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, althans naar door de terroristische organisatie IS(IS/IL)
gecontroleerd gebied en/of (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld
(strijd)gebied in Syrië en/of Irak, en/of
D. in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende
Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS(IS/IL), althans een
aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans een
terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of
het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een
terroristisch oogmerk;
(art. 96 lid 2 jo 157, 176a, 176b, 288a, 289(a) Wetboek van Strafrecht)
art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.
2.
3.Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) uit november 2015, pagina 71.
4.Publicatie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) getiteld ‘Leven bij ISIS, de mythe ontrafeld’, pagina 19.
5.Vgl. bijvoorbeeld het overzicht daarvan in EHRM 18 maart 2010, nr. 13201/05 (Krumpholz tegen Oostenrijk). Zie Hoge Raad 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7372.
6.Zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998, 225.
7.Zie Hoge Raad 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161.
8.Zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3565.
9.Rechtbank Rotterdam 13 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8858 (Laura H.).
10.Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416
11.Kennisdocument ‘Vrouwen en de strijd in Syrië’ van 17 oktober 2016, pagina 3.