ECLI:NL:RBROT:2017:8858

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
10/960288-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor deelname aan terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven

Op 13 november 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995, die betrokken was bij de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS). De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel zij niet als lid van IS kan worden beschouwd, wel degelijk betrokken was bij voorbereidings- en bevorderingshandelingen van terroristische misdrijven in Syrië en Irak. De verdachte had haar man gefaciliteerd in zijn deelname aan IS, wetende van zijn intenties en de gruwelijkheden die door IS werden gepleegd. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en sprak de verdachte vrij van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, maar vond het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder haar ADHD en de invloed van haar gewelddadige relatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960288-16
Datum uitspraak: 13 november 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak
tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
raadsman mr. M. Pestman advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 en 13 oktober 2017. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 13 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. C. Hofstee en R.J.P. Lambrichts hebben gevorderd:
- bewezenverklaring van het eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd
  • zich verplicht onder toezicht stelt (en blijft stellen) van de reclassering (met meldplicht);
  • meewerkt aan een behandelverplichting in een ambulant forensisch kader;
  • geen contact zal (doen) zoeken en/of (doen) onderhouden met de navolgende personen én hun familieleden:
- [betrokkene 1] ;
- [betrokkene 2] ;
- [betrokkene 3] ;
- [betrokkene 4] ;
- [betrokkene 5] ;
- [betrokkene 6]
alsmede:
- personen van wie de reclassering dat noodzakelijk acht in het kader van haar
begeleiding en re-integratie;
- voormalige strijders en/of personen die in het (voormalige) strijdgebied hebben
verbleven;
- personen en/of organisaties die op de sanctielijst Terrorisme staan vermeld;
 zich niet zal bevinden in de grensstreken van Nederland met de ons omringende
buurlanden en op de Nederlandse vliegvelden met internationale vluchten (Schiphol, Rotterdam-The Haque, Maastricht-Aachen, Eindhoven en Groningen-Eelde), te controleren door middel van elektronisch toezicht;
  • wordt verplicht mee te werken aan een gemeentelijk traject gericht op schuldhulpverlening/bewindvoering en dagbesteding;
  • geen contact mag leggen of laten leggen met de media;
  • wordt verplicht mee te werken aan gesprekken met een door de reclassering aan te wijzen externe deskundige;
- de dadelijke uitvoerbaarheid van voormelde voorwaarden en uit te voeren toezicht.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt van de verdediging
De Nederlandse overheid, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (hierna: NCTV) en het daaronder vallende Familiesteunpunt hebben geprobeerd de verdachte bij haar vlucht uit Mosul te ‘helpen’, of beter gezegd zij hebben de indruk gewekt haar daarbij te willen helpen. Op instigatie en onder toeziend oog van de Nederlandse overheid is hierbij de vader van de verdachte opgelicht, tienduizend euro lichter gemaakt en is het leven van de verdachte daarbij ernstig in gevaar gebracht.
Gedurende het onderzoek in deze zaak is meer duidelijk geworden over de bijzondere rol van het Familiesteunpunt, dat moet worden gezien als een ouderwetse ‘mantelorganisatie’ van de NCTV, zij zijn in feite één.
Het Familiesteunpunt heeft de vader van de verdachte verwezen naar [betrokkene 7] , een Duitse ambtenaar en zelfbenoemd deradicaliseringsexpert. [betrokkene 7] doet zich groter voor dan hij is. Het door hem opgerichte [organisatie betrokkene 7] blijkt niet meer dan een door hem vanuit huis gerunde eenmanszaak en niet het door hem beschreven ‘transparante netwerk van experts’. Echter, het Familiesteunpunt werkt graag en nauw samen met [organisatie betrokkene 7] . Het inschakelen van [betrokkene 7] was uitdrukkelijk bedoeld om de verdachte te helpen bij haar vlucht, althans zo werd [betrokkene 7] bij de vader van de verdachte geïntroduceerd. [betrokkene 7] laat aan de vader van de verdachte op 3 april 2016 weten dat hij contact heeft met zijn ‘team on the ground’, om uit te zoeken hoe de situatie in Mosul is. Later heeft [betrokkene 7] erkend dat hij nooit over contacten in Mosul heeft beschikt.
Er is door betrokkenen alle moeite gedaan het bedrog in deze zaak te verhullen. Dat neemt echter niet weg dat alle partners in de keten verantwoordelijkheid dragen voor wat er in deze zaak met de verdachte is gebeurd. Dit laatste geldt niet alleen voor [betrokkene 7] , maar ook voor het Familiesteunpunt en dus ook de NCTV en uiteindelijk de minister.
Het is vaste jurisprudentie van het Hof in Straatsburg dat de overheid verplicht is het leven van haar burgers te beschermen. De overheid, in het bijzonder de NCTV en de minister van Justitie en Veiligheid, is in deze zaak in deze verplichting tekortgeschoten. De overheid heeft in deze zaak jegens de verdachte aldus niet aan haar verplichtingen bedoeld onder artikel 2 van het EVRM voldaan en daarmee heeft zij dat artikel geschonden. Met haar optreden heeft de overheid de verdachte niet beschermd, maar juist voor haar een ‘real and immediate risk of life’ gecreëerd. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is hier de enige passende sanctie.
Oordeel van de rechtbank
Als het al zo is dat het Familiesteunpunt en [betrokkene 7] een verbinding hebben dan wel hadden met de Nederlandse overheid, is daarmee dan in enige zin aannemelijk gemaakt dat hun functioneren en dat van de overheid heeft plaatsgevonden met de opzet dan wel de grove schuld om de belangen van de verdachte tekort te doen dan wel is het zo’n schending van een fundamenteel rechtsbeginsel dat daarmee het strafvorderlijke systeem in de kern is aangetast c.q. dit een schending van artikel 2 van het EVRM heeft opgeleverd?
Bepalend voor de terugreis van de verdachte uit IS-gebied zijn in de eerste plaats haar eigen voornemen daartoe en de hulp die haar vader daarbij heeft geboden. Haar vader heeft eigener beweging hulp gezocht bij [betrokkene 7] , die hem, voor zover dat is vast te stellen, door een medewerkster van het Familiesteunpunt was genoemd. Dat is in dat geval de enige bemoeienis aan de zijde van de Nederlandse overheid geweest. De vraag is of deze activiteit past in het bovengeschetste kader, waarbij nog moet worden aangetekend dat voor zover de verdachte in gevaar is gebracht, dit niet kan worden verweten aan voornoemde [betrokkene 7] dan wel het Familiesteunpunt, nu verdachte uiteindelijk geen enkel feitelijk contact heeft gehad met de hulp die door deze mensen zou zijn ingeschakeld. Voor zover de verdachte al in gevaar is gebracht, is dat alleen door toedoen van haarzelf, nu zij op eigen initiatief naar het gebied is gegaan en zij zelf besloten heeft dit weer te willen verlaten. Dit – mede gelet – op haar ‘uitreisverhaal’ dat overigens nog met vraagtekens is omgeven.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden vastgesteld of er daadwerkelijk bemoeienis aan de zijde van de Nederlandse overheid is geweest bij de terugkeer van verdachte naar Nederland. Als dat echter wel het geval zou zijn, levert dit dus geen handelen op dat tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte dient te leiden.
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Voorwaardelijk verzoek horen getuigen

Standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk verklaart, is het verzoek de ketenpartners van de NCTV, te weten [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , [betrokkene 10] ,
[betrokkene 11] , [betrokkene 7] en [betrokkene 12] , evenals de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding [betrokkene 13] en de Koerdische generaal [betrokkene 14] , als getuigen te horen, zodat de verdediging in de gelegenheid wordt gesteld alsnog haar ondervragingsrecht te effectueren.
Oordeel van de rechtbank
Het horen van een aantal van de hiervoor genoemde getuigen is in een eerder stadium, ter terechtzitting van 26 juli 2017, reeds afgewezen. Daartoe werd door de rechtbank het toetsingskader zoals geformuleerd door de Hoge Raad in HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 gehanteerd. Het betreft dan de getuigen [betrokkene 9] , [betrokkene 10] , [betrokkene 11] , [betrokkene 7] , [betrokkene 12] en [betrokkene 14] . Er zijn ten aanzien van deze getuigen geen nova die de beslissing van 26 juli 2017 thans anders maken.
Voor zover de raadsman andere getuigen heeft genoemd – getuigen waar niet eerder om is gevraagd – had de raadsman die verzoeken, gelet op de vele regiemomenten die zich in deze zaak hebben voorgedaan en waaromtrent de noodzakelijkheid in de zin van het bepaalde in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, in samenhang met voormeld arrest, niet is komen vast te staan, eerder kunnen doen.
Dit laatste geldt ook voor de [betrokkene 2] , waaromtrent ook in voorwaardelijke zin een verzoek is gedaan, namelijk voor het geval de rechtbank deze verklaring voor het bewijs zou willen gebruiken. De verklaring zou volgens de verdediging onbetrouwbaar zijn en onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen vinden. Nog los van het feit dat de rechtbank van oordeel is dat deze verklaring voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, geldt echter ook voor dit verzoek dat de raadsman dit eerder had kunnen doen en de noodzaak in de zin van het bepaalde in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, in samenhang met voormeld arrest, niet is komen vast te staan.
De (voorwaardelijk gedane) verzoeken tot het horen van alle hiervoor genoemde getuigen worden afgewezen.

6.Rapport [rapporteur]

Bij e-mailbericht van 11 oktober 2017 heeft de raadsman aan zowel de voorzitter van de rechtbank als de officieren van justitie een rapport opgemaakt door [rapporteur] , antropoloog, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en de Radboud Universiteit Nijmegen, doen toekomen. Het betreft een rapport inhoudende (door de raadsman gestelde) vragen en daarop door [rapporteur] geformuleerde antwoorden met betrekking tot de zaak tegen de verdachte. Het rapport becommentarieert onder meer het zich in het dossier bevindende rapport van de deskundige Florence Gaub.
Gaub betreft een in deze zaak door de rechter-commissaris benoemde deskundige en daarmee heeft haar rapport de status van een deskundigenrapport (onder meer in verband met artikel 344, eerste lid, onder 4, van het Wetboek van Strafvordering). Zo’n rapport kan natuurlijk bekritiseerd worden door een derde, zoals dat ook hier het geval is door [rapporteur] . [rapporteur] is echter geen deskundige als zodanig benoemd door de rechtbank of de rechter-commissaris. De deskundigheid van zijn opvattingen is dus nimmer gewogen en daarmee zijn diens opvattingen over het rapport door Gaub dan wel het strafdossier niet anders dan die van een willekeurige derde. Met name waar [rapporteur] een opvatting ventileert over mogelijke bewezenverklaringen zal de rechtbank daar geen gewicht aan toekennen. Het oordeel daaromtrent is immers voorbehouden aan de rechtbank.
Nu het rapport van [rapporteur] niet als deskundigenrapport kan worden gekwalificeerd, wordt dit rapport in zoverre buiten beschouwing gelaten.

7.Vrijspraak van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde

Als eerste cumulatief/alternatief is aan de verdachte tenlastegelegd, kort gezegd, het medeplegen van deelneming aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (hierna: IS).
Echter, niet is komen vast te staan wat de feitelijke rol van de verdachte is geweest, in de zin van het zijn van strijder noch in de zin van een der alternatieve functies als omschreven in het zich in het dossier bevindende rapport Bestemming Syrië (Weggemans, Peters en Bakker, 3 januari 2016), dan wel als omschreven in het hiervoor genoemde rapport door Gaub. Reeds daarom kan al niet worden gekomen tot het lidmaatschap van de tenlastegelegde terroristische organisatie, zodat alle overige stellingen op dit punt onbesproken kunnen blijven.
Het enkele verblijven en vestigen in het strijdgebied van IS en zorgen voor het gezin aldaar kan als zodanig niet gelden als betrokkenheid bij IS in de zin van deelname aan een terroristische organisatie, nu ook overigens uit geen enkel gegeven blijkt dat dit een zodanige ondersteuning [1] aan IS zou opleveren dat dit als deelneming aan die organisatie of een andere terroristische organisatie kan worden opgevat.
De activiteiten en het gedrag van de verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank wel als burgerschap van IS worden opgevat, gelijk ook door de deskundige Gaub in haar
rapport wordt omschreven, doch geen lidmaatschap van IS in de zin van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht.
Het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

8.Waardering van het bewijs

Het juridisch kader
Van strafbare voorbereiding van terroristische misdrijven in het kader van artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is onder meer sprake indien de verdachte, met het oogmerk om terroristische misdrijven te plegen, zichzelf of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf tracht te verschaffen.
Standpunt van de verdediging
De verdachte wist – kort gezegd – niet wat IS precies was en deed en zij wist niet dat [betrokkene 1] (haar man) zich in Syrië bij IS zou aansluiten. De verdachte dacht in Syrië in ‘
neutraal’ gebied te gaan wonen en ‘
het ware gezicht’ van IS ten tijde van de uitreis nog niet te kennen. Zij zou hebben gedacht een gelukkig leven te gaan leiden in het ‘Shaam’-gebied. Bij de politie heeft verdachte hierover verklaard (pagina 7 van haar verklaring op 9 maart 2017 bij de politie):
‘We zouden gewoon naar Syrië gaan, we zouden vertrouwen op God en we zouden leven onder de Islam als tevreden mensen, (…)’
Door de verdediging is in dit kader aangevoerd – kort gezegd – dat het oogmerk op de voorbereiding of bevordering van terroristische misdrijven bij de verdachte ontbrak en de verdachte geen voorbereidingshandelingen heeft verricht.
Oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld zij dat niet ter discussie staat dat de verdachte in september 2015 met haar man [betrokkene 1] (met wie zij een Islamitisch huwelijk had gesloten) en haar twee jonge kinderen, via Turkije, naar Syrië is uitgereisd.
Voorts blijkt uit de verklaringen van de verdachte dat zij vóór deze uitreis al wetenschap had van de sympathieën van haar man voor IS en zijn wens om naar Syrië te vertrekken. De verdachte verklaart hierover bij de politie op 9 maart 2017:
‘Dat die geweldige, gewelddadige video’s en games en hij hield van vechten en uhm.. in het begin had die mij al wel verteld dat die naar een islamitisch land uh
wilde, maar later veranderde dat steeds meer in Syrië.
(…)
(…) in die tijd, de tijd dat ik zwanger was, sprak [betrokkene 1] steeds vaker over Syrië en de afkeer van Nederland, grote afkeer van Nederland en alles eigenlijk wat er wel een beetje mee te maken heeft. Ja dat dat dat nam eigenlijk, dat nam eigenlijk steeds meer meer toe, dat naar Syrië toe willen. En dat soort dingen en uh ik ja hij hij, hij... Hij, hij keek wel eens uh jihadistische films en ook van Isis volgens mij. En uh, volgens mij of ja dat weet ik nu wel zeker, hij was een isis-sympathisant, (…)
(…)
Maar doordat hij dus druk zette, dat hij naar Syrië wil, hij wou naar Shaam, het beloofde gebied, dat zou ons helpen (…)
(…)
Uhm... Ja [betrokkene 1] kwam maar met Syrië
(…)
En hij was zo aan het duwen over Syrië, waar alles goed zou zijn.
(…)
Jawel, [betrokkene 1] zette me sowieso wel een beetje onder druk, hij uh, zoals ik al zei, het begon met gewoon een Islamitisch land. Uhm maar uh, hij wou uiteindelijk echt graag naar Syrië, we hebben het trouwens ook over gehad, misschien is Egypte een oplossing. Misschien is Turkije een oplossing, maar dat wou hij niet, hij wou echt naar Syrië.’
Ter terechtzitting van 12 oktober 2017 verklaarde de verdachte hierover:
‘ [betrokkene 1] wilde naar Syrië, dat verlangen nam steeds meer toe. Het begon toen ik hem leerde kennen, ik wist dat hij wilde verhuizen naar een Islamitisch land. In de loop van de relatie begon dat Syrië te worden. Er waren momenten dat hij interesse in ISIS toonde, maar er leek ook twijfel.’
en
‘Als [betrokkene 1] mij video’s liet zien, ik weet het niet precies meer, maar dat waren dan video’s van mannen die andere mannen doodschoten. De discussies die wij hadden, gingen over walgelijke dingen die hij liet zien, dat ik niet begreep dat hij daar achter kon staan. De ene keer zei hij dat dit de Islam was, de andere keer dat dit niet de Islam was. De ene keer stond hij erachter en leek hij jihadistische of ISIS-trekken te hebben, de andere keer niet.’
Ten aanzien van het moment van uitreizen en de wetenschap bij de verdachte van de door IS gepleegde terroristische misdrijven in Syrië en Irak overweegt de rechtbank het volgende.
IS riep op 29 juni 2014 het kalifaat uit in de door haar veroverde gebieden in Syrië en Irak. In ieder geval vanaf dat moment maakte IS zich in – onder meer – deze gebieden schuldig aan terroristische misdrijven van gruwelijke aard, hetgeen in de Nederlandse media veel aandacht heeft gekregen. De verdediging wijst er weliswaar op dat IS ten tijde van de uitreis van de verdachte in Europa nog geen aanslagen had gepleegd en dat de aanslag in Parijs bijvoorbeeld pas in november 2015 was, maar dit neemt niet weg dat IS zich wel reeds in Syrië en Irak aan gruwelijke terroristische misdrijven schuldig maakte die in de diverse Nederlandse media volop aandacht kregen. Een eenvoudige zoekslag in open bronnen op internet bevestigt deze aandacht in de media. Al vanaf 2014 wordt in de Nederlandse media regelmatig bericht over de gruwelijkheden van IS, zoals onthoofdingen en verbrandingen van mensen. Zo was de onthoofding door IS van de Amerikaanse journalist James Foley in september 2014 en de verbranding door IS van een Jordaanse gevechtspiloot in februari 2015 (waarvan de rechtbank niet uitsluit dat dit ook het filmpje is waarover de verdachte verklaart), waarvan IS de filmpjes openbaar maakte, uitgebreid in het nieuws.
Over de aanwezigheid van IS in Syrië en Irak verklaarde de verdachte tijdens haar verhoor bij de politie 9 maart 2017:

Maar dan moet ik wil even voor de duidelijkheid zijn, het ging mij om Syrië, ik wist niks van Isis. Ik wist wel een beetje wat Isis was, maar hij heeft mij nooit verteld dat we naar Syrië zouden gaan en dat we ons zouden aansluiten bij Isis of bij wat voor groepering dan ook.
(…)
En uhm.. Het beeld dat ik van Syrië had, was eigenlijk het beeld wat hij geschept had, en ik had wel iets meegekregen, maar ik dacht dat Syrië gewoon, je hebt het land Syrië en je hebt verschillende organisaties. Maar ik was mij er niet van bewust dat er., een... uh.. dat Isis echt een heel stuk grond in handen heeft en ook uh daadwerkelijk uh, de grenzen bewaakt, niemand kon erin en uit of zo, nou, heel moeilijk, laat ik het zo zeggen.’
(…)
Ik hoorde bepaalde dingen, en uh, sommige dingen klonken oké, maar veel klonk ook niet oké, het was niet zo dat ik dacht van: ooh.. Isis daar ga ik mij bij aansluiten, maar ik had geen realistisch beeld van wat er afspeelde in Syrië. Isis, hoeveel macht zij daadwerkelijk hadden. Op wat voor manier, ik had gewoon heel verdraaid beeld van de werkelijkheid.’
Wat betreft de wetenschap bij de verdachte over de door IS gepleegde gruwelijkheden weegt de rechtbank, behalve al het hier voorgaande, ook de volgende passages uit de verklaring van de verdachte bij de politie op 9 maart 2017 mee:

Hij, hij keek wel eens uh jihadistische films en ook van Isis volgens mij.
(…)
Nou hij was, hij was wat harder en wat extremer erin. (…) ik was het daar niet altijd mee eens (…) Uhm, ik heb wat ik mij kan herinneren is een discussie, het ging volgens mij over wel iets wat volgens mij Isis heeft gedaan, en dat was een man verbrand. En ik vond dat echt heel erg ver gaan. En ik zei "ik vind dat niet kunnen, ik vind dat gewoon slechte mensen weetje". En hij zei "ja maar dat zijn moslims en als je dat zegt, dan ben je afvallig". (…) Maar er zijn, er zijn heel veel discussies vooral om de Islam geweest (…) Hij was gewoon wat extremer, hij was extremer.
(…)
ik kan maar één video herinneren, dat er een Ara, islamitische man op een markt aan het vertellen was. Eerlijk of zo, verdeeld was, maar verder kan ik mij herinneren dat er een video was van iemand die in vuur gestoken was. Uhm.. En ook iets over verdrinking dus ik was, ik was niet heel positief over isis eigenlijk.’
En op de terechtzitting van 12 oktober 2017 verklaarde de verdachte:
‘Er waren momenten dat hij interesse in ISIS toonde, maar er leek ook twijfel. Hij heeft mij weleens wat laten zien op zijn computer. Wij kregen daar dan discussies over.’
en
‘Als [betrokkene 1] mij video’s liet zien, ik weet het niet precies meer, maar dat waren dan video’s van mannen die andere mannen doodschoten. De discussies die wij hadden, gingen over walgelijke dingen die hij liet zien, dat ik niet begreep dat hij daar achter kon staan. De ene keer zei hij dat dit de Islam was, de andere keer dat dit niet de Islam was. De ene keer stond hij erachter en leek hij jihadistische of ISIS-trekken te hebben, de andere keer niet.’
Voorts slaat de rechtbank, wat betreft de wetenschap van de verdachte van de deelname van haar man aan IS ter plaatse, in het bijzonder acht op de volgende passages uit haar verklaring bij de politie op 9 maart 2017:
‘We zijn daarna, toen, vanaf dat moment waren we in Syrië. Zijn we de auto in gestapt en ik vroeg aan [betrokkene 1] , waarom hebben ze wapens en wat is er aan de hand? En hij was heel blij.
En hij had eigenlijk bijna geen aandacht meer voor mij. Hij zei "nee vanaf nu is het allemaal goed en het komt allemaal goed. Wapens zijn voor de veiligheid" en dat soort dingen. Iets later vertelde die mij dat we gescheiden zouden worden en omdat hij een training zou krijgen. En daar schrok ik ook behoorlijk van. En ik vroeg hem als het ware "waarom? En moet je dan vechten?" Hij zei "nee dat hoeft niet, maar dat is gewoon een uh, hoe noem je dat? Een gewoonte" het is normaal als je binnenkomt dan moetje zo'n een training volgen, dat ondergaat iedereen.
(…)
En toen werd ik naar hem toe gebracht en toen kwam ik hem tegen. Met een kalasjnikov en nog wel wat meer spullen.
(…)
Een kalasjnikov, dus, en uh, en hij had, volgens mij een granaat, maar dat weet ik niet zeker. Ja hij had een granaat en hij had een uh, een een een muts en en en uh later kreeg die ook echt een doos, nee een tas met legerkleren en dat soort dingen. Maar dat was pas later. Maar ik weet nou niet of die een bomgordel had of dat het gewoon een granaat was die je in een gordel kon doen. Volgens mij is dat het, misschien is dat wel een bomgordel. Hij had in ieder geval een soort iets wat die om zich heen kon binden.
(…)
Toen is die zelfs zijn kalasjnikov vergeten, wat best dom was, omdat hij vertelde mij een verhaal over een jongen die dat was vergeten. En dat die de hele training opnieuw moest doen en toen was die hem zelf vergeten.
(…)
V: Nog even voor mijn beeldvorming, [betrokkene 1] die komt met jou, die gaat met jou naar dat hotel uh uh waar legt die zijn wapens neer?
A: Dat weet ik niet.
V: in huis of zo legde hij dat gewoon op de bank, of op de grond of in de hoek?
A: in het hotel weet ik niet meer. Wat ik wel weet, is dat in huis dat het altijd hoog lag.
(…)
Ja vooral die granaat, dadelijk hou je het vast en dadelijk schiet iets los, ik vind dat niks. Wat ik mij nog kan herinneren, dat in het laatste huis waar we zaten, lag het in een kast. Het lag op een plek waar ik mijn kleding wou neerleggen.(…) hij wou niet dat we er aan kwamen.(…)Daarna lag het in het huis, bij het Marokkaanse en Syrische stel, lag het op een kast, daar kon je het wei zien, maar niet goed, en later lag het in het laatste huis waar we zaten in een kast en daar zag ik het eigenlijk niet.’
(…)
V: Oké en was [betrokkene 1] ais die wapens droeg, was die dan alleen? Of was die samen met anderen?
A: Dat is een beetje een rare vraag, ik weet niet precies hoe ik dat moet beantwoorden.
V: Nou gewoon. Was het was hij samen met een andere, laat ik hem strijder noemen,
A: Hmmm.
V: En was die ook gewapend? Of liep hij gewapend alleen over straat?
A: Ik heb daar niet op gelet maar wat ik wel weet, dat die het in het begin gewoon droeg, en dat die daar eigenlijk al heel snel mee stopte, en zijn redenen waren: ten eerste, hij wou er niet mee opscheppen, want dat zou Islamitisch gezien niet goed zijn,(…)En hij uh, hij zei dat het gevaarlijk is, want als een drone dat zou zien, dan zou die hem kunnen bombarderen. (…)
V: Oké oké. Maar hij komt thuis en dan had die het wapen bij zich.
A: Hmmm.
V: En je dochter, die ziet hem dan aankomen.
A: Ja, kijk, dat pakje met uh, met uh, die granaten, of granaat of, één granaat, dat weet ik zeker. Uhm.. Dat lag altijd verborgen, die heeft die volgens mij ook nooit gedragen en dat wou ik ook niet want dat durfde ik niet. Ik durfde dan niet eens in dezelfde kamer met hem te staan bij wijze van spreken. Want wat als die nou een rare beweging maakt of wat dan ook. Maar hij had wel een pistool of nee, een kalasjnikov en daar was die niet zo heel erg oplettend op, die zette die wel gewoon in de kamer. Gewoon zo.
V: Hoe weet je dat?
A: Omdat ik dat heb gezien.
V: Hoe weet je dat het een kalasjnikov was?
A: Dat heb ik daar geleerd.
(…)
V: Maar even terug, ik stel nog een keer die vraag: [betrokkene 1] komt terug.
A: Hmmm.
V: Je zegt "hij zet zijn wapen, zet die gewoon in de kamer neer".
A: Ja in de hoek meestal.
(…)
V: "Dan is ze gevallen". Wat heeft je dochter allemaal gezien?
A: J volgens mij heeft ze wel videos gezien, sommige, ik weet niet of [betrokkene 1] dat deed, want ik, ik was het er niet mee eens. Ik wou niet dat ze die videos keek. Maar, ja Ik weet wel zeker dat ze iets heeft meegekregen want... [betrokkene 1] was vaak aan, die videos aan het kijken en zij mocht dan niet mee kijken, maar dat deed ze dan toch. En ik was er wel alert op, maar hij niet zo. Of ze keek "ooh" en dan zag ze net zo'n stukje dat iemand daar, daar gewoon lag, weetje wel, in zo'n video bijvoorbeeld hè en dan zei ze "ooh hij is gevallen hè?" en dat is wat ze dan zei.
V: En waar was dat? Spreek je nu van de tijd Irak,
A: Ik weet niet precies waar.
V: of spreek je nu over de tijd in Nederland?
A: Nee. In Irak.
V: In Irak, daar werden ook videos gekeken?
A: Ja.
(…)
En ik ook, ik vroeg aan hem... "ga je vechten?".... Hij gaf mij niet echt een duidelijk antwoord daarover in het begin, maar later, later zei hij wel dat hij wel, wel zou vechten als ze dat van hem zouden vragen.
(…)
V: Je kinderen zien ineens pappa, die meneer. Niet de pappa die ze in Nederland hadden, niet de pappa van all inclusive Turkije. Maar ze zien ineens pappa als, laat ik het even verwoorden: als een strijder.
A: Mijn dochter begreep dat niet, nogmaals, mijn dochter ziet niet een man oh dat is een strijder. Dat denkt zij niet zij denkt niet, dat is een wapen, ooh daarmee kan je iemand vermoorden, en vermoorden is een slechte daad.’
Voorts de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2017:

Ik ben daar verbleven gedurende de tijd dat [betrokkene 1] in dat trainingskamp zat. [betrokkene 1] vertelde mij dat hij daar leerde schieten en Islamitische les kreeg. Hij heeft een maand in dat trainingskamp gezeten. Daarna ging hij werken in en bommenfabriek, dat begreep ik uit hetgeen hij mij vertelde. Ze werkten daar met stoffen, dat liet hij mij zien aan de verbrande haren op zijn handen. Hij vertelde mij dat hij daar iets in elkaar moest zetten dat dat hij dat vervolgend in een vrachtwagen moest zetten.
En:
(…)
Later zag ik [betrokkene 1] met een geweer en zo’n bom met een ding waarin je die kunt dragen, zo’n tas. Hij zei mij dat als hij gevraagd zou worden om te gaan vechten, hij zou gaan vechten.
[betrokkene 1] is één keer een nacht weggeweest. Hij moest toen bewaken, dat heeft een bepaalde Arabische naam.’
Tot slot wijst de rechtbank met betrekking tot de intenties en wetenschap van de verdachte in het strijdgebied op enkele chat- en WhatsApp-gesprekken die hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en haar vader.
Op 25 september 2015, twee weken na haar uitreis naar haar strijdgebied, laat de verdachte haar vader weten dat het een bewuste keuze was om naar Syrië te gaan, dat zij wil leven onder de wetten van de islam, zij haar kinderen daarmee wil laten opgroeien en dat zij niet terugkomt. Op 25 november 2015 laat de verdachte aan haar vader weten dat alles goed gaat en op 3 december 2015 dat haar dagen gewoontjes zijn en zij al begint te wennen.
Op 12 december 2015 bericht de verdachte aan haar vader dat mensen die niet goed doen van haar ‘opgeruimd’ mogen worden. Zij refereert hierbij aan ‘qisas’ (beter geschreven als al-qisaas), in Nederland bekend als het ‘oog om oog, tand om tand’ principe.
Tot slot laat de verdachte op 15 januari 2016 aan haar vader weten dat [betrokkene 1] wil blijven werken voor IS en dat hij dit al heeft besproken met IS.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, moet het er voor worden gehouden dat de verdachte wist van het voornemen van haar man zich in Syrië aan te sluiten bij IS, dat zij wist van zijn deelname aan IS ter plaatse en dat zij wist van de door IS gepleegde gruwelijke terroristische misdrijven in Syrië en Irak. Het feit dat de verdachte mogelijk een ander bijkomend motief had om in te stemmen met de uitreis (een beter leven daar), doet aan het voorgaande niet af. Evenmin doet dit af aan de handelingen van de verdachte waarmee zij willens en wetens de uitreis en de aansluiting van haar man bij IS heeft gefaciliteerd. De rechtbank wijst daarbij op haar eigen verklaring bij de politie over de voorbereiding van de uitreis die anderhalve maand van te voren begon en waarover zij van haar man met niemand mocht spreken, over hoe zij samen met haar man en kinderen de uitreis naar Syrië via Turkije middels een geboekte ‘vakantie’ bij het reisbureau op
4 september 2015 mogelijk maakte – waarmee zij haar man naar het oordeel van de rechtbank een dekmantel verschafte om onopvallend uit te reizen – en over het zich laten informeren over het uitreizen naar Syrië door een Syriëgangster middels ‘Facebook’. Tot slot heeft zij in ISIS ‘guest houses’ verbleven en in Syrië en Irak het haar man mogelijk gemaakt deel te nemen aan IS door thuis voor de kinderen en het huishouden te zorgen en zich te voegen in haar rol als ‘burger’ van IS (de rechtbank verwijst hiermee naar het deskundigenrapport van dr. Gaub).
Door willens en wetens met haar man als gezin via Turkije naar Syrië uit te reizen, zodat hij zich bij IS kon aansluiten, en hiertoe voorbereidingen te treffen, heeft de verdachte een ondersteunende rol gehad en heeft zij hem de gelegenheid gegeven strijder bij IS te worden en blijven, ter verwezenlijking van het oogmerk van IS, het plegen van terroristische misdrijven. Hiermee is het oogmerk van verdachte op terroristische misdrijven zoals dat tezamen en in vereniging is tenlastegelegd, bewezen.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
in de periode van 01 januari 2015 tot en met 12 juli 2016
te Den Haag, althans in Nederland, en/of in Syrië en/of in Irak, met een ander,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
> het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
> doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan
zich of aan anderen heeft verschaft,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader
A. zich laten informeren over het afreizen naar Syrië en/of Irak en/of het
aansluiten bij de terroristische organisatie Islamitische Staat en
B. de reis gemaakt naar Syrië en/of Irak ten behoeve van het zich begeven naar
het strijdgebied aldaar en/of zich te voegen bij de terroristische organisatie
Islamitische Staat en
C. deelgenomen aan ideologische en gevechtstrainingen van de terroristische
organisatie Islamitische Staat en/of ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd
in Syrië en/of Irak en
D. zich gevoegd bij de Jihadstrijd in Syrië en/of Irak gevoerd door de
terroristische organisatie Islamitische Staat en/of een of meerdere strijders
van Islamitische Staat ondersteund bij het voeren van die Jihadstrijd,
in welke Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het
teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch
oogmerk.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

9.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid en inlichtingen trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

10.Strafbaarheid verdachte

Standpunt van de verdediging
Bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu bij haar sprake was van een zodanig van buiten komende drang waaraan zij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
De verdachte zat gevangen in een gewelddadige relatie, een relatie die haar op een gegeven moment heeft doen besluiten te emigreren. Heel naïef dacht zij in het ‘beloofde Shaam’ (het door IS uitgeroepen kalifaat) een nieuw bestaan te kunnen opbouwen en dat zij daar beschermd zou worden tegen de woede-uitbarstingen van haar man. De verdachte had de moed en ook de persoonlijkheid niet om eerder, in Nederland al, een punt te zetten achter haar relatie met haar man. Alle weerstand die zij had, was er door haar man ‘uitgebeukt’. Haar vertrek naar Syrië was voor haar een vlucht naar voren; de enige uitweg uit een onhoudbare situatie thuis.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen. Om na te gaan of van een dergelijke situatie sprake is, zal de rechtbank moeten onderzoeken of sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon noch behoefde te bieden. In deze formulering ligt besloten dat, wil een beroep op psychische overmacht kunnen slagen, sprake moet zijn van een zodanige druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de verdachte is aangetast en voorts dat van de verdachte in concreto redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij aan de druk van de omstandigheden weerstand bood.
Uit de inhoud van het dossier komt naar voren dat de verdachte in de periode voorafgaand aan haar vertrek naar Syrië en Irak werd mishandeld door haar echtgenoot. Daarnaast ervoer de verdachte naar eigen zegge in die tijd druk van Jeugdzorg die zich met het gezin bemoeide en de rechtszaak die de vader van haar dochter had aangespannen omtrent de voogdij. Op 9 maart 2017 verklaarde de verdachte hierover bij de politie:
“Ja, ik dacht laten we naar Syrië gaan, ik hoopte dat het waar zou zijn dat het de problemen zou oplossen, het was mijn laatste hoop, dan zou ik af zijn van de problemen in Nederland, jeugdzorg, de rechtszaak van de vader van mijn dochter, we zouden kunnen leven in het beloofde gebied, een heilig gebied volgens de profeet. (…) We zouden gewoon leven onder de Islam als tevreden mensen, dat wou ik geloven.”
De rechtbank is van oordeel dat onder bovenstaande omstandigheden weliswaar sprake is geweest van een situatie waarin minder eisen kunnen worden gesteld aan de redelijkheid van het handelen van de verdachte, maar dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte redelijkerwijs niet meer anders kon dan het – met haar gezin met twee jonge kinderen – uitreizen naar het strijdgebied in Syrië en Irak.
De verdachte had moeten en kunnen inzien dat het (middels het uitreizen) faciliteren van haar man om strijder van IS te kunnen worden volstrekt ongeoorloofd was en had haar toevlucht dienen te zoeken tot andere oplossingen voor haar thuissituatie, hoe schrijnend die ook was.
Het verweer wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

11.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is met haar man en twee nog (zeer) jonge kinderen in september 2015 uitgereisd naar Syrië en Irak, om zich aldaar als gezin te vestigen in het door IS uitgeroepen kalifaat, zodat haar man zich aldaar bij IS als strijder in de jihadstrijd kon aansluiten. Teneinde daartoe te komen, heeft de verdachte zich, samen met haar man, schuldig gemaakt aan voorbereidings- en de bevorderingshandelingen tot het door dan wel namens IS begaan van terroristische misdrijven in Syrië en Irak.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven. Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven.
De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft totaal geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied treft.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Namens het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) is een rapport omtrent de verdachte uitgebracht door de psychiater D.C.W.H. Naus, de
GZ-psycholoog T.W. van de Kant en de milieuonderzoeker P. van der Meer, gedateerd
1 mei 2017. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
De verdachte functioneert op een gemiddeld tot bovengemiddeld intelligentieniveau. De verdachte voldoet thans aan de criteria van ADHD van het overwegend onoplettende type. ADHD is een stoornis die vanaf de kinderleeftijd aanwezig is en per definitie dus ook ten tijde van het tenlastegelegde. Er zijn verder geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een andere ziekelijke stoornis.
De vastgestelde ADHD heeft, in combinatie met de verschillende situationele factoren, een rol gespeeld in het ontstaan van de situatie waarvan sprake was voor de verdachte besloot om met haar man te vertrekken naar Syrië. Echter, de ADHD lijkt geen bepalende rol te hebben gespeeld in de daadwerkelijke beslissing van de verdachte om met haar man mee te gaan. De keuze om te vertrekken kan gezien worden als een letterlijke vlucht uit de situatie waarin zij zat en waarin ze geen andere uitweg meer zag. Hoewel de verdachte terugkijkend naar eigen zeggen geen idee had waarin zij terecht zou komen, is geen sprake van een impulsieve beslissing. De verdachte heeft vooraf getracht informatie in te winnen (onder andere bij een vermoedelijk uitgereisde vrouw) en heeft voorbereidingen getroffen voor de vlucht (kleren kopen, "afscheid" nemen van familie). Geadviseerd wordt dan ook de verdachte het thans bewezenverklaarde volledig toe te rekenen.
Een pathologisch bepaald recidiverisico kan niet vastgesteld worden. Op de verschillende risicotaxatie-instrumenten zijn weinig risicofactoren voor gewelddadig extremisme of geweld in het algemeen gescoord en zijn er veel protectieve factoren; er is geen sprake van een pathologisch bepaald recidiverisico.
Nu de conclusies van de deskundigen Naus en Van de Kant, zoals hiervoor besproken, gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare.
Gevraagd naar het al dan niet toepassen van het minderjarigenstrafrecht, rapporteren de deskundigen Naus en Van de Kant in voormeld rapport, voor zover hier van belang, als volgt.
De verdachte heeft goede intellectuele capaciteiten, maar heeft nog moeite haar eigen gedrag te organiseren. In sociaal-emotioneel opzicht loopt zij achter op haar leeftijdsgenoten. Het vanaf jonge leeftijd nastreven van een volwassen leven, het jonge moederschap en haar geïsoleerd leven van de afgelopen jaren maken dat de verdachte geen normale puberteitsontwikkeling heeft doorgemaakt, maar als het ware hierin gestagneerd is geraakt. Eerder heeft ze hulpverlening vooral afgehouden, maar nu is hiertoe wel bereidheid en wordt de ontvankelijkheid voor therapie zelfs al merkbaar in het onderzoekscontact. Deze factoren maken dat in de ontwikkeling van de verdachte aanleiding wordt gezien vanuit gedragskundig oogpunt te adviseren het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Daarnaast is van belang dat voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht – gedragskundig – geen contra-indicaties naar voren komen. Er is geen sprake van een langdurige justitiële voorgeschiedenis, psychopathie, een criminele levensstijl of crimineel netwerk.
De rechtbank zal de aanbeveling omtrent het minderjarigenstrafrecht evenwel niet volgen. Immers, de verdachte vertoont in haar persoonlijkheid weliswaar enige tekortkomingen, anderzijds heeft zij het gedrag van de volwassene die zij ook is (verdachte had ten tijde van het uitreizen en het verblijf aldaar de leeftijd van 19 respectievelijk 20 jaar). Al op jonge leeftijd is de verdachte aan gezinsvorming begonnen, is zij gehuwd en heeft zij haar man, naar hiervoor is overwogen, in volle bewustzijn naar Syrië en Irak vergezeld, opdat hij kon deelnemen aan de strijd voor IS. Dat zijn alle volwassen beslissingen, waarbij de verdachte niet gehinderd werd door de in voormeld NIFP-rapport beschreven tekortkomingen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om op basis van de bevindingen van voormelde deskundigen tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht te komen. De ernst van het thans bewezenverklaarde en ook de door de officier van justitie in dit verband aangehaalde jurisprudentie spelen daar overigens ook een niet onaanzienlijke rol bij.
Reclassering Nederland heeft (meest recent) een adviesrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 oktober 2017. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
De kans op recidive wordt ingeschat op matig, hetgeen voortkomt uit de negatieve jeugdervaringen van de verdachte, haar partnerrelaties, haar gedragsproblemen, haar schulden en het ontbreken van een zelfstandige woonruimte. Dit is echter een statische en deels gedateerde inschatting. Met hetgeen de verdachte heeft meegemaakt, de (mogelijke) consequenties die voortvloeien uit de onderhavige zaak, de manier waarop zij haar leven weer aan het inrichten is en haar ontvankelijkheid voor interventies, is het oordeel dat de kans op recidive als laag ingeschat moet worden. Desondanks zijn er nog wel zorgen over de emotionele stabiliteit van de verdachte in het geval van tegenslag of in het geval van invloed door een toekomstige partner.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandelverplichting, contactverbod, locatieverbod en andere voorwaarden het gedrag betreffende.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank
acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding (de andere voorwaarden het gedrag betreffende) en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde inhoudende een (aanvullend) contactverbod met ‘personen van wie de reclassering dat noodzakelijk acht in het kader van begeleiding en re-integratie van de verdachte’ zal niet worden toegewezen. Het is immers niet aan de reclassering maar in beginsel aan de rechter voorbehouden de inhoud van een dergelijke voorwaarde te bepalen.
De door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde inhoudende een contactverbod met de media zal evenmin worden toegewezen. Een dergelijk verbod zal de verdachte en haar familie, gelet op de duur van de proeftijd, te lang beperken in de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting.
De rechtbank is van oordeel dat – ondanks dat de reclassering en deskundigen dat niet zo stellen – de kans op herhaling van het thans bewezenverklaarde, dan wel soortgelijke feiten, wel degelijk aanwezig is, zolang de begeleiding van de verdachte door de reclassering nog niet in al haar facetten is voltooid. Omdat er derhalve ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een contactverbod, locatieverbod, een meldplicht en de andere voorwaarden het gedrag betreffende, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 83, 83a, 96, 157, 176a, 288a, 289 en 289a van het Wetboek van Strafrecht.

13.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

14.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
13 (dertien) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
3 (drie) jaren, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als
algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking -verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen in een forensisch kader, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met strijders en/of personen die in het (voormalige) strijdgebied hebben verbleven;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met personen die op de Sanctielijst Terrorisme staan;
de veroordeelde mag zich niet bevinden in een straal van 2 (twee) kilometer rondom de grenzen met België en Duitsland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal zich niet bevinden op de volgende internationale luchthavens: Schiphol, Rotterdam-The Hague, Maastricht-Aachen, Eindhoven en Groningen-Eelde, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal ter controle van de onder 6 en 7 genoemde voorwaarden gebruik maken van het door Reclassering Nederland aangewezen technische hulpmiddel ter ondersteuning van het elektronisch toezicht, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal meewerken aan een gemeentelijk traject gericht op schuldhulpverlening/bewindvoering en daarnaast dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal meewerken aan gesprekken met een door de reclassering aan te wijzen deskundige gericht op de islam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht elektronisch toezicht te houden op de naleving van de onder nummers 6 en 7 genoemde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan Reclassering Nederland opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. M.M. Koevoets en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 november 2017.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
zij in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 12 juli 2016
te Den Haag, althans in Nederland, en/of in Syrië en/of in Irak, met een of
meer anderen,
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten de terroristische organisatie
Islamitische Staat, althans een terroristische gewapende Jihadistische
strijdgroep, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische
misdrijven, namelijk
> het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht),
(te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van
het Wetboek van Strafrecht) en/of
> doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> moord (te) begaan met een
terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van
Strafrecht) en/of
> de samenspanning en/of voorbereiding van en/of bevordering tot het
opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweeg brengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft, en/of moord, telkens met een terroristisch oogmerk (zoals
bedoeld in artikel 176b en/of 289a jo 96 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens
en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
zij
in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 12 juli 2016
te Den Haag, althans in Nederland, en/of in Syrië en/of in Irak, met een of
meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
> het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
> doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan
zich of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot
het plegen van het misdrijf,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
A. zich laten informeren over het afreizen naar Syrië en/of Irak en/of het
aansluiten bij de terroristische organisatie Islamitische Staat en/of
B. de reis gemaakt naar Syrië en/of Irak ten behoeve van het zich begeven naar
het strijdgebied aldaar en/of zich te voegen bij de terroristische organisatie
Islamitische Staat en/of
C. deelgenomen aan ideologische en gevechtstrainingen van de terroristische
organisatie Islamitische Staat en/of ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd
in Syrië en/of Irak en/of
D. zich gevoegd bij de Jihadstrijd in Syrië en/of Irak gevoerd door de
terroristische organisatie Islamitische Staat en/of een of meerdere strijders
van Islamitische Staat ondersteund bij het voeren van die Jihadstrijd,
in welke Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het
teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch
oogmerk;
96 lid 2 jo 289 jo 289a jo 83 en 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo 176b jo 83 Wetboek
van Strafrecht

Voetnoten

1.Dat overigens op zichzelf voldoende kan zijn, zie in dit verband Hoge Raad 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858 en Hoge Raad 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012: BW5161.