ECLI:NL:RBROT:2020:2124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19/3015
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake intrekkingsbesluit AIO-aanvulling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de Svb, waarbij het bezwaar van eisers tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit eerdere besluit betrof de opschorting van het recht op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eisers met ingang van 26 november 2018.

Eisers stelden dat het intrekkingsbesluit van 4 januari 2019 niet bekend was gemaakt, waardoor het niet in werking zou zijn getreden en dus ook niet onherroepelijk kon worden. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had gesteld dat het bezwaarschrift niet mede was gericht tegen het intrekkingsbesluit. De rechtbank concludeerde dat eisers het intrekkingsbesluit wel degelijk hadden ontvangen, onderbouwd door de correspondentie tussen de gemachtigde van eisers en de Svb.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat het procesbelang aan het bezwaar tegen het opschortingsbesluit was komen te ontvallen, omdat het intrekkingsbesluit onherroepelijk was geworden. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3015
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2020 in de zaak tussen

[Naam] , eiser, en [Eiseres] , eiseres, beiden te [Plaats] ,

tezamen: eisers,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 29 november 2018 (het opschortingsbesluit), waarbij het recht op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eisers met ingang van 26 november 2018 is opgeschort, niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.W.E. Ros. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

Overwegingen

1. De Svb heeft het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang eisers daarbij, omdat het intrekkingsbesluit inmiddels onherroepelijk is geworden. Daarbij is overwogen dat het bezwaarschrift – anders dan de gemachtigde van eisers in haar brief van 17 april 2019 heeft gesteld – niet mede is gericht tegen het intrekkingsbesluit.
2. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat het intrekkingsbesluit van 4 januari 2019 niet is bekendgemaakt, zodat het niet in werking is getreden en dus ook niet onherroepelijk is geworden. Gelet hierop menen eisers dat zij procesbelang hebben gehouden hun bezwaar tegen het opschortingsbesluit en het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Subsidiair stellen eisers zich op het standpunt dat de Svb handelt in strijd met het fair play beginsel. De Svb heeft namelijk tijdens de hoorzitting in bezwaar op 11 januari 2019 niet gerept over het intrekkingsbesluit, terwijl toen nog de termijn liep om bezwaar daartegen te maken.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. In geval van toezending van een besluit dient naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep voor de vaststelling dat het besluit in werking is getreden, zowel de verzending als de aanbieding van de zending aan het juiste adres vast te staan dan wel voldoende aannemelijk te zijn gemaakt. Contra-indicaties kunnen volgens die rechtspraak meebrengen dat moet worden geoordeeld dat het besluit wel moet zijn ontvangen, waarmee – zonder nader bewijs – ook de verzending aannemelijk is. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel heeft plaatsgevonden (ECLI:NL:CRVB:2016:1501; ECLI:NL:CRVB:2017:3004 en ECLI:NL:CRVB:2018:3155).
5. De Svb heeft de gemachtigde van eisers bij brief van 5 april 2009 onder verwijzing naar het bezwaarschrift van 10 januari 2019 verzocht mee te delen of de Svb deze mede gericht moeten achten tegen de eindigingsbeslissing (lees: het intrekkingsbesluit). Bij brief van 17 april 2019 heeft de gemachtigde van eisers de Svb bericht dat – zoals uit het bezwaarschrift blijkt – het bezwaarschrift tevens geacht te moeten zijn gericht tegen de eindigingsbeslissing (lees: het intrekkingsbesluit). Volgens verweerder blijkt hieruit dat eisers het intrekkingsbesluit hebben ontvangen.
6. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de brief van de gemachtigde van eisers van 17 april 2019 een handeling is waaruit volgt dat eisers het intrekkingsbesluit wel moeten hebben ontvangen. Gelet hierop is het niet nodig dat verweerder de verzending van dat besluit aan eiseres en de aanbieding van de zending aan het juiste adres aannemelijk maakt. Op verweerder lag – anders dan eisers stellen – niet enige verplichting, ook niet uit een oogpunt van fair play, om het intrekkingsbesluit tijdens de hoorzitting in bezwaar aan de orde te stellen (vgl. ECLI:NL:CRVB:2019:2214). Gelet op de omstandigheid dat eisers het intrekkingsbesluit blijkbaar hebben ontvangen, komt het voor hun rekening en risico dat zij uitsluitend bezwaar hebben gemaakt tegen het opschortingsbesluit.
7. Omdat de rechtbank met verweerder van oordeel is dat het bezwaarschrift zich niet mede richt tot het intrekkingsbesluit, is dit besluit onherroepelijk geworden. Met het onherroepelijk geworden intrekkingsbesluit, dat voortborduurt op het opschortingsbesluit, heeft het opschortingsbesluit zijn werking verloren. Gelet hierop heeft verweerder terecht geoordeeld dat het procesbelang aan het bezwaar daartegen is komen te ontvallen (ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1813).
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 maart 2020.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.