8.2.Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat geen sprake is van overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wok en dat ACM niet mag afgaan op het boetebesluit van Ksa. Volgens eiseres is haar ten onrechte een bestuurlijke boete opgelegd, omdat zij zich heeft gehouden aan de prioriteringscriteria van Ksa. Daarnaast is dat besluit niet onherroepelijk en heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank mede om die reden de beslissing van Ksa tot openbaarmaking van het boetebesluit geschorst. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij al haar activiteiten die onderwerp waren van de procedure bij de Ksa heeft gestaakt, zodat ook om die reden geen sprake is een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob. Eiseres voert ook nog aan dat er nooit klachten zijn ontvangen over het gebruik van de toegekende 0909-nummers, dat ACM haar nooit heeft gewaarschuwd, terwijl het beoogde gebruik van de nummers bij de beslissing tot toekenning bij ACM bekend was, en dat ACM in redelijkheid niet na langdurig stilzitten tot intrekking van de toegekende nummers heeft kunnen overgaan.
9. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure niet relevant is of sprake is van overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok, aangezien verweerder overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en a, van de Wok ten grondslag legt aan haar besluit tot intrekking van de 0909-nummers. Het betoog van eiseres dat ziet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok behoeft dus geen verdere bespreking.
10. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd erkend dat zij aanbieder is van online kansspelen. Vaststaat dat eiseres daarvoor geen vergunning van Ksa heeft. Daarmee staat dus ook vast dat eiseres artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wok heeft overtreden. De argumenten die eiseres in dit beroep aanvoert, namelijk dat zij zich altijd heeft gehouden aan de prioriteringscriteria van Ksa, zien op het besluit van Ksa en gaan over de vraag of Ksa voor die overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wok een boete op mocht leggen. Dat is echter niet waar het besluit van ACM op grond van de Wet Bibob in deze procedure over gaat.
11. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob mag ACM een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. De mate van gevaar wordt daarbij vastgesteld op basis van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking is gegeven (artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob). Onder strafbaar feit wordt mede verstaan een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Eiseres heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar erkend dat de door ACM thans ingetrokken 0909-nummers zijn gebruikt als betaalfaciliteit voor online kansspelen. Dat was ook het doel waarvoor de nummers zijn aangevraagd.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat eiseres de ingetrokken nummers gebruikte bij het zonder vergunning aanbieden van kansspelen, maakt dat er sprake is van “het gebruik van een beschikking om een strafbaar feit te plegen” in de zin van de Wet Bibob. Uit de wetsgeschiedenis van de Wet Bibob (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 883, nr. 3, blz. 61 en 62) volgt dat bij het gevaar dat de beschikking (hier de toekenning van 0909-nummers) wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen, er een duidelijk verband dient te bestaan tussen enerzijds de beschikking en anderzijds de strafbare feiten. Van activiteiten die samenhangen met die waarvoor de beschikking is gevraagd, kan blijkens de wetsgeschiedenis worden gesproken indien het gaat om activiteiten die in elkaars verlengde liggen. De rechtbank is – met ACM en anders dan eiseres – van oordeel dat in het geval van eiseres het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen en het gebruik van de toegekende nummers niet los van elkaar kunnen worden gezien. Omdat de 0909-nummers het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen door verzoekster faciliteren – wat iets anders is dan het “bevorderen” in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok, waarnaar eiseres heeft verwezen – is voldaan aan het in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob, neergelegde criterium dat eiseres in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die samenhangen met activiteiten waarvoor de ingetrokken nummers zijn toegekend (vergelijk ABRvS 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:
2014:1050, punt 3.4, waarop de voorzieningenrechter eerder heeft gewezen). Dat eiseres, naar zij stelt, op dit moment het aanbieden van kansspelen heeft gestaakt, legt naar het oordeel onvoldoende gewicht in de schaal om niet langer uit te gaan van een ernstig gevaar dat de beschikking mede zal worden gebruikt om in de toekomst (opnieuw) strafbare feiten of beboetbare te plegen.
12. Tot slot kan het betoog van eiseres dat er nooit klachten zijn ontvangen over het gebruik van de toegekende 0909-nummers en dat ACM haar nooit heeft gewaarschuwd, terwijl het gebruik van de nummertoekenning volledige transparant was, niet tot het oordeel leiden dat zich niet de intrekkingsgrond voordoet als bedoeld in artikel 4.7, vierde lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 4.3, derde lid, aanhef en onder b, van de Tw en artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob.
De omstandigheid dat het ACM ten tijde van de toekenning dan wel op een later tijdstip en voordat Ksa haar heeft verzocht de aan eiseres toegekende 0909-nummers in te trekken duidelijk kon zijn waarvoor eiseres die nummers gebruikte, maakt niet dat ACM nu geen gebruik heeft mogen maken van haar bevoegdheid om de 0909-nummers in te trekken. Dat ACM indertijd geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om toekenning van nummers te weigeren, maakt dus niet dat zij vervolgens haar recht om op een later moment (alsnog) in te grijpen en de toekenningen in te trekken, zou hebben verwerkt.
De rechtbank acht de intrekking evenredig met de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare en/of beboetbare feiten.
13. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond.
Beoordeling van het beroep tegen de besluiten tot openbaarmaking
14. De rechtbank stelt bij de toetsing van de openbaarmakingsbeslissingen voorop dat, zoals zij ook eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld Rb. Rotterdam 24 mei 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3966), de deelbeslissing in bestreden besluit 2 tot openbaarmaking van bestreden besluit 1 een voor beroep vatbare beslissing oplevert waartegen niet eerst bezwaar open staat. Verder bevat bestreden besluit 2 de heroverweging van de eerdere beslissing tot openbaarmaking van het primaire besluit. 15. De rechtbank is – gezien de vaste rechtspraak over publicatie van besluiten op grond van artikelen 8 en 10 van de Wob – van oordeel dat artikel 12w van de Instellingswet de basis biedt om het intrekkingsbesluit te publiceren. Hierbij is wel een nadere afweging van belangen vereist, waarbij het algemeen belang dat door openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen het belang van verzoekster geen onevenredig nadeel te lijden als gevolg van de openbaarmaking. Van een dergelijke onevenredige benadeling kan sprake zijn als de intrekking van de aan eiseres toegekende 0909-nummers uiteindelijk in rechte geen stand houdt. Of sprake is van onevenredige benadeling hangt dan af van een oordeel over de rechtmatigheid van deze handhavingsbeslissing (vergelijk ABRvS 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3479 en CBb 23 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:7). Zoals hiervoor is overwogen is het primaire besluit rechtmatig. Hieruit volgt dat ACM in redelijkheid heeft kunnen besluiten om (een geschoonde versie van) het primaire besluit openbaar te maken. Met betrekking tot de beslissing om ook bestreden besluit 1 openbaar te maken geldt eenzelfde toetsing met eenzelfde uitkomst. 16. Anders dan eiseres betoogt, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat ACM niet eerder tot openbaarmaking van haar besluitvorming mag overgaan dan nadat onherroepelijk vaststaat dat eiseres een overtreder is in de zin van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb. In dit verband overweegt de rechtbank dat ook besluiten tot oplegging van een sanctie naar vaste rechtspraak kunnen worden gepubliceerd op grond van artikel 8 van de Wob, terwijl daarnaast bijzondere wetgeving, zoals de artikelen 12u en 12v van de Instellingswet en artikel 1:97, derde en vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht, voorziet in verplichte vroegtijdige openbaarmaking van bepaalde sancties. In deze gevallen is het enige vereiste dat voorafgaand aan de feitelijke openbaarmaking een voorlopige voorziening kan worden ingediend bij de voorzieningenrechter. Eiseres heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Het verzoek om schorsing van het primaire besluit is, zoals gezegd, door de voorzieningenrechter afgewezen. De rechtbank voegt hier aan toe dat de intrekking van de aan eiseres toegekende 0909-nummers overigens niet ziet op schuld of daderschap van eiseres, maar het gevolg is van een beoordeling in het kader van artikel 3 van de Wet Bibob.
17. Ook anders dan eiseres betoogt, is de rechtbank van oordeel dat ACM de gepubliceerde besluiten met inachtneming van artikel 10 van de Wob voldoende heeft geschoond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ACM in de schorsing van de publicatie van het boetebesluit van Ksa geen aanleiding hoeven zien om af te zien van publicatie van de naam van eiseres. Verder ontbeert de stelling van eiseres dat ACM in de gepubliceerde versie van het primaire besluit niet iedere verwijzing naar het boetebesluit van Ksa heeft geschoond van alle verwijzingen naar het boetebesluit van Ksa, feitelijke grondslag. Zo bevat de zinsnede in het gepubliceerde primaire besluit “ACM heeft vastgesteld dat de nummers zijn gebruikt voor de kansspelen zonder vergunning van de Ksa” geen verwijzing naar enige besluitvorming van Ksa.
18. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
19. De rechtbank merkt nog op dat in de publicatiezaak met zaaknummer
ROT 18/2324, griffierecht is geheven. Gelet op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 8 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:336) is sprake van samenhangende zaken en dient heffing van griffierecht uitsluitend in de samenhangende intrekkingszaak ROT 18/418 plaats te vinden. De rechtbank zal daarom de griffier opdragen het betaalde griffierecht in de zaak ROT 18/2324 terug te storten. 20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.