ECLI:NL:RBROT:2019:412

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
ROT 18/418 en ROT 18/2324
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van 0909-nummers in verband met Wet Bibob-toetsing en gebruik voor online kansspelen zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen Simbat Entertainment Systems Ltd, eiseres, en de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster, over de intrekking van dertien 0909-nummers. De ACM had deze nummers ingetrokken omdat zij gebruikt werden voor het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, wat in strijd is met de Wet op de kansspelen (Wok) en de Wet Bibob. De rechtbank oordeelde dat de ACM terecht had besloten tot intrekking, omdat er ernstig gevaar bestond dat de nummers zouden worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Eiseres had eerder een bestuurlijke boete opgelegd gekregen door de Kansspelautoriteit (Ksa) voor het aanbieden van kansspelen zonder vergunning, wat de basis vormde voor de intrekking van de nummers. De rechtbank concludeerde dat het gebruik van de nummers in verband met de illegale kansspelen een schending van de wet inhield en dat de ACM bevoegd was om de nummers in te trekken. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres tegen de besluiten van de ACM ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de intrekking en de openbaarmaking van de besluiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 18/418 en ROT 18/2324

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2019 in de zaken tussen

Simbat Entertainment Systems Ltd, te Seychellen, eiseres,

gemachtigde: mr. I.E.M. Verheijen,
en

de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster,

gemachtigden: mr. R.M. Timermans, mr. D.J. Brouwer en mr. P.J. Schnezler.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 (bestreden besluit 1) heeft ACM het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 september 2017 (het primaire besluit), dat strekt tot intrekking van dertien aan eiseres bij beschikking toegekende 0909-nummers, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 april 2018 (bestreden besluit 2) heeft ACM het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 10 november 2017, dat strekt tot openbaarmaking van (een geschoonde versie van) het primaire besluit, ongegrond verklaard. ACM heeft met dit besluit eveneens besloten tot openbaarmaking van (een geschoonde versie van) bestreden besluit 1.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook is verschenen mr. I.M. Zuurendonk, van de Kansspelautoriteit (Ksa).

Overwegingen

Inleiding
1. In deze zaak heeft ACM dertien 0909-nummers die eerder aan eiseres waren toegekend ingetrokken. Aanleiding daarvoor was dat Ksa aan eiseres een bestuurlijke boete had opgelegd voor het geven van gelegenheid om mee te doen aan online kansspelen zonder vergunning. ACM meent dat de nummers kunnen worden ingetrokken, omdat ernstig gevaar bestaat dat die zullen worden gebruikt om strafbare of beboetbare feiten te plegen. In bezwaar heeft ACM die intrekking gehandhaafd. Daarnaast heeft ACM besloten de intrekking en de heroverweging daarvan openbaar te maken. Eiseres is het niet eens met de (gehandhaafde) intrekking en openbaarmaking en komt daartegen in beroep bij de bestuursrechter.
Wettelijk kader, voorgeschiedenis en besluitvorming ACM
2. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak die daar deel van uitmaakt.
3. Tussen 2005 en 2012 heeft ACM bij een vijftal besluiten in totaal veertien 0909-nummers aan eiseres toegekend. Dit betreft nummertoekenning op basis van artikel 3.7 van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen, een ministeriële regeling als bedoeld in onder meer artikel 4.3, derde lid, van de Tw, waaruit volgt dat die nummers kunnen worden geweigerd indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van de Wet Bibob.
4. Bij besluit van 5 juli 2017 (het boetebesluit) heeft Ksa zich op het standpunt gesteld dat eiseres artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wok heeft overtreden door in de periode april 2012 tot april 2016 zonder vergunning online kansspelen aan te bieden. Ksa heeft vervolgens ACM bij brief van 7 juli 2017 verzocht over te gaan tot intrekking van de aan eiseres toegekende 0909-nummers omdat die nummers worden gebruikt voor de inzet van gelden op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend en daarmee voor overtreding van de Wok.
5. ACM heeft, nadat zij eerder aan BT, aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst, de aanwijzing heeft gegeven de betaling die gerelateerd is aan veertien 0909-nummers en de aankiesbaarheid van deze nummers op te schorten, het primaire besluit genomen. ACM heeft eveneens besloten een geschoonde versie van het primaire besluit openbaar te maken. Bij bestreden besluit 1 heeft ACM de intrekking van dertien van de veertien toegekende 0909-nummers gehandhaafd. ACM stelt dat uit onderzoek van Ksa is gebleken dat eiseres de Wok heeft overtreden. ACM heeft vastgesteld dat eiseres dertien aan haar toegekende 0909-nummers heeft gebruikt als betaalfaciliteit om deel te kunnen nemen aan kansspelen die zij zonder vergunning van Ksa heeft aangeboden. Volgens ACM kunnen het aanbieden van een betaalfaciliteit en het aanbieden van online kansspelen niet los van elkaar worden gezien. Door het faciliteren van de betalingen heeft eiseres volgens ACM voldaan aan het in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob, neergelegde criterium dat zij in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die samenhangen met activiteiten waarvoor de ingetrokken nummers zijn toegekend. Op basis van deze factoren bestaat er volgens ACM dan ook een ernstig gevaar dat de ingetrokken nummers zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob.
6. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van
17 oktober 2017 (SGR 17/6226 en SGR 17/6224) het verzoek van eiseres om schorsing van het boetebesluit van Ksa afgewezen en het verzoek om schorsing van het besluit van Ksa van 5 juli 2017 om het boetebesluit openbaar te maken toegewezen, in die zin dat Ksa niet publiceert tot zes weken na de te nemen beslissing op het bezwaar tegen het boetebesluit.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in haar uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:5321) de verzoeken van eiseres om een voorlopige voorziening met betrekking tot de intrekking en publicatie afgewezen. Bij bestreden besluit 2 heeft ACM het bezwaar tegen de publicatie van (een geschoonde versie van) het primaire besluit ongegrond verklaard en daarnaast beslist dat ook (een geschoonde versie van) bestreden besluit 1 wordt gepubliceerd.
Beoordeling van het beroep tegen de gehandhaafde intrekking
7. Voorafgaand aan de bespreking van het beroep overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft in beroep aangegeven dat haar eerdere zienswijze en het aanvullende bezwaarschrift een integraal onderdeel van haar beroepsgronden vormen. De rechtbank ziet aanleiding deze mededeling te passeren. Deze algemene mededeling, waarbij is nagelaten aan te geven waarom de reactie van ACM in het primaire besluit en bestreden besluit 1 volgens eiseres ontoereikend was, is onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan (vergelijk ABRvS 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3339 en CBb 31 mei 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW7462).
8.1.
Primair stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder uitsluitend tot intrekking van de toegekende nummers zou kunnen besluiten indien eiseres met die nummers artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok, heeft overtreden, wat volgens eiseres ook de grondslag is geweest van het primaire besluit. Het gaat er volgens eiseres namelijk om of eiseres door middel van de nummers enig strafbaar feit pleegt dat kan nopen tot een toetsing aan artikel 3 van de Wet Bibob. Omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 27 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3571) heeft geoordeeld dat het aanbieden van betaaldiensten niet valt onder “bevorderen” in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok, is volgens eiseres geen sprake van het door middel van nummers faciliteren van strafbare feiten waarop artikel 3 van de Wet Bibob ziet. Een ernstig gevaar dat de nummers ook in de toekomst zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen is er volgens eiseres niet, reeds omdat het door haar aanbieden van een betaaldienst niet kan worden gezien als een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd of waarvoor een stafvervolging kan worden ingesteld.
8.2.
Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat geen sprake is van overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wok en dat ACM niet mag afgaan op het boetebesluit van Ksa. Volgens eiseres is haar ten onrechte een bestuurlijke boete opgelegd, omdat zij zich heeft gehouden aan de prioriteringscriteria van Ksa. Daarnaast is dat besluit niet onherroepelijk en heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank mede om die reden de beslissing van Ksa tot openbaarmaking van het boetebesluit geschorst. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij al haar activiteiten die onderwerp waren van de procedure bij de Ksa heeft gestaakt, zodat ook om die reden geen sprake is een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob. Eiseres voert ook nog aan dat er nooit klachten zijn ontvangen over het gebruik van de toegekende 0909-nummers, dat ACM haar nooit heeft gewaarschuwd, terwijl het beoogde gebruik van de nummers bij de beslissing tot toekenning bij ACM bekend was, en dat ACM in redelijkheid niet na langdurig stilzitten tot intrekking van de toegekende nummers heeft kunnen overgaan.
9. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure niet relevant is of sprake is van overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok, aangezien verweerder overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en a, van de Wok ten grondslag legt aan haar besluit tot intrekking van de 0909-nummers. Het betoog van eiseres dat ziet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok behoeft dus geen verdere bespreking.
10. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd erkend dat zij aanbieder is van online kansspelen. Vaststaat dat eiseres daarvoor geen vergunning van Ksa heeft. Daarmee staat dus ook vast dat eiseres artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wok heeft overtreden. De argumenten die eiseres in dit beroep aanvoert, namelijk dat zij zich altijd heeft gehouden aan de prioriteringscriteria van Ksa, zien op het besluit van Ksa en gaan over de vraag of Ksa voor die overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wok een boete op mocht leggen. Dat is echter niet waar het besluit van ACM op grond van de Wet Bibob in deze procedure over gaat.
11. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob mag ACM een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. De mate van gevaar wordt daarbij vastgesteld op basis van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking is gegeven (artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob). Onder strafbaar feit wordt mede verstaan een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Eiseres heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar erkend dat de door ACM thans ingetrokken 0909-nummers zijn gebruikt als betaalfaciliteit voor online kansspelen. Dat was ook het doel waarvoor de nummers zijn aangevraagd.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat eiseres de ingetrokken nummers gebruikte bij het zonder vergunning aanbieden van kansspelen, maakt dat er sprake is van “het gebruik van een beschikking om een strafbaar feit te plegen” in de zin van de Wet Bibob. Uit de wetsgeschiedenis van de Wet Bibob (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 883, nr. 3, blz. 61 en 62) volgt dat bij het gevaar dat de beschikking (hier de toekenning van 0909-nummers) wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen, er een duidelijk verband dient te bestaan tussen enerzijds de beschikking en anderzijds de strafbare feiten. Van activiteiten die samenhangen met die waarvoor de beschikking is gevraagd, kan blijkens de wetsgeschiedenis worden gesproken indien het gaat om activiteiten die in elkaars verlengde liggen. De rechtbank is – met ACM en anders dan eiseres – van oordeel dat in het geval van eiseres het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen en het gebruik van de toegekende nummers niet los van elkaar kunnen worden gezien. Omdat de 0909-nummers het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen door verzoekster faciliteren – wat iets anders is dan het “bevorderen” in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok, waarnaar eiseres heeft verwezen – is voldaan aan het in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob, neergelegde criterium dat eiseres in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die samenhangen met activiteiten waarvoor de ingetrokken nummers zijn toegekend (vergelijk ABRvS 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:
2014:1050, punt 3.4, waarop de voorzieningenrechter eerder heeft gewezen). Dat eiseres, naar zij stelt, op dit moment het aanbieden van kansspelen heeft gestaakt, legt naar het oordeel onvoldoende gewicht in de schaal om niet langer uit te gaan van een ernstig gevaar dat de beschikking mede zal worden gebruikt om in de toekomst (opnieuw) strafbare feiten of beboetbare te plegen.
12. Tot slot kan het betoog van eiseres dat er nooit klachten zijn ontvangen over het gebruik van de toegekende 0909-nummers en dat ACM haar nooit heeft gewaarschuwd, terwijl het gebruik van de nummertoekenning volledige transparant was, niet tot het oordeel leiden dat zich niet de intrekkingsgrond voordoet als bedoeld in artikel 4.7, vierde lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 4.3, derde lid, aanhef en onder b, van de Tw en artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob.
De omstandigheid dat het ACM ten tijde van de toekenning dan wel op een later tijdstip en voordat Ksa haar heeft verzocht de aan eiseres toegekende 0909-nummers in te trekken duidelijk kon zijn waarvoor eiseres die nummers gebruikte, maakt niet dat ACM nu geen gebruik heeft mogen maken van haar bevoegdheid om de 0909-nummers in te trekken. Dat ACM indertijd geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om toekenning van nummers te weigeren, maakt dus niet dat zij vervolgens haar recht om op een later moment (alsnog) in te grijpen en de toekenningen in te trekken, zou hebben verwerkt.
De rechtbank acht de intrekking evenredig met de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare en/of beboetbare feiten.
13. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond.
Beoordeling van het beroep tegen de besluiten tot openbaarmaking
14. De rechtbank stelt bij de toetsing van de openbaarmakingsbeslissingen voorop dat, zoals zij ook eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld Rb. Rotterdam 24 mei 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3966), de deelbeslissing in bestreden besluit 2 tot openbaarmaking van bestreden besluit 1 een voor beroep vatbare beslissing oplevert waartegen niet eerst bezwaar open staat. Verder bevat bestreden besluit 2 de heroverweging van de eerdere beslissing tot openbaarmaking van het primaire besluit.
15. De rechtbank is – gezien de vaste rechtspraak over publicatie van besluiten op grond van artikelen 8 en 10 van de Wob – van oordeel dat artikel 12w van de Instellingswet de basis biedt om het intrekkingsbesluit te publiceren. Hierbij is wel een nadere afweging van belangen vereist, waarbij het algemeen belang dat door openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen het belang van verzoekster geen onevenredig nadeel te lijden als gevolg van de openbaarmaking. Van een dergelijke onevenredige benadeling kan sprake zijn als de intrekking van de aan eiseres toegekende 0909-nummers uiteindelijk in rechte geen stand houdt. Of sprake is van onevenredige benadeling hangt dan af van een oordeel over de rechtmatigheid van deze handhavingsbeslissing (vergelijk ABRvS 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3479 en CBb 23 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:7). Zoals hiervoor is overwogen is het primaire besluit rechtmatig. Hieruit volgt dat ACM in redelijkheid heeft kunnen besluiten om (een geschoonde versie van) het primaire besluit openbaar te maken. Met betrekking tot de beslissing om ook bestreden besluit 1 openbaar te maken geldt eenzelfde toetsing met eenzelfde uitkomst.
16. Anders dan eiseres betoogt, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat ACM niet eerder tot openbaarmaking van haar besluitvorming mag overgaan dan nadat onherroepelijk vaststaat dat eiseres een overtreder is in de zin van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb. In dit verband overweegt de rechtbank dat ook besluiten tot oplegging van een sanctie naar vaste rechtspraak kunnen worden gepubliceerd op grond van artikel 8 van de Wob, terwijl daarnaast bijzondere wetgeving, zoals de artikelen 12u en 12v van de Instellingswet en artikel 1:97, derde en vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht, voorziet in verplichte vroegtijdige openbaarmaking van bepaalde sancties. In deze gevallen is het enige vereiste dat voorafgaand aan de feitelijke openbaarmaking een voorlopige voorziening kan worden ingediend bij de voorzieningenrechter. Eiseres heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Het verzoek om schorsing van het primaire besluit is, zoals gezegd, door de voorzieningenrechter afgewezen. De rechtbank voegt hier aan toe dat de intrekking van de aan eiseres toegekende 0909-nummers overigens niet ziet op schuld of daderschap van eiseres, maar het gevolg is van een beoordeling in het kader van artikel 3 van de Wet Bibob.
17. Ook anders dan eiseres betoogt, is de rechtbank van oordeel dat ACM de gepubliceerde besluiten met inachtneming van artikel 10 van de Wob voldoende heeft geschoond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ACM in de schorsing van de publicatie van het boetebesluit van Ksa geen aanleiding hoeven zien om af te zien van publicatie van de naam van eiseres. Verder ontbeert de stelling van eiseres dat ACM in de gepubliceerde versie van het primaire besluit niet iedere verwijzing naar het boetebesluit van Ksa heeft geschoond van alle verwijzingen naar het boetebesluit van Ksa, feitelijke grondslag. Zo bevat de zinsnede in het gepubliceerde primaire besluit “ACM heeft vastgesteld dat de nummers zijn gebruikt voor de kansspelen zonder vergunning van de Ksa” geen verwijzing naar enige besluitvorming van Ksa.
18. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
Slotoverwegingen
19. De rechtbank merkt nog op dat in de publicatiezaak met zaaknummer
ROT 18/2324, griffierecht is geheven. Gelet op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 8 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:336) is sprake van samenhangende zaken en dient heffing van griffierecht uitsluitend in de samenhangende intrekkingszaak ROT 18/418 plaats te vinden. De rechtbank zal daarom de griffier opdragen het betaalde griffierecht in de zaak ROT 18/2324 terug te storten.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. A.C. Rop en
mr. J.M.W. van de Sande, leden, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 24 januari 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Bijlage

Artikel 4.3 van de Telecommunicatiewet (Tw) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“3. Met betrekking tot bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van nummers kan een toekenning geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien:
(...)
b. wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.”
Artikel 4.7 van de Tw luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
4. Een toekenning kan door de Autoriteit Consument en Markt worden opgeschort voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen termijn of worden ingetrokken, indien:
(...)
c. de nummerhouder niet meer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor toekenning van dat nummer.”
Artikel 3.7 van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“De in artikel 4.3, derde lid (...), van de wet bedoelde categorieën van nummers zijn:
a. nummers die behoren tot de reeksen (...) 0909 (...) uit het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten;
(...)”
Artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
(...)
3. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
5. De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:
a. de mate van het gevaar en
b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.
(...)
8. In dit artikel wordt mede verstaan onder strafbaar feit een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.”
Artikel 1 van de Wet op de kansspelen (Wok) luidt als volgt:
“1. Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
b. de deelneming hetzij aan een onder a bedoelde gelegenheid, gegeven zonder vergunning ingevolge deze wet, hetzij aan een overeenkomstige gelegenheid, gegeven buiten het Rijk in Europa, te bevorderen of daartoe voor openbaarmaking of verspreiding bestemde stukken in voorraad te hebben;
(...)”
In artikel 35a, eerste lid, van de Wok is bepaald dat de raad van bestuur van de Kanspelautoriteit een bestuurlijke boete kan opleggen wegens overtreding van de voorschriften vastgesteld bij of krachtens onder meer artikel 1.
In artikel 36, eerste lid, van de Wok is bepaald dat gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens onder meer artikel 1 misdrijven zijn, voorzover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.
De Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (de Instellingswet) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 12u
1. De Autoriteit Consument en Markt maakt een door haar genomen beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie of een bindende aanwijzing, niet zijnde een beschikking als bedoeld in artikel 12v, eerste lid, openbaar met dien verstande dat gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, niet openbaar worden gemaakt.
(…)
4. Indien de openbaarmaking van de beschikking naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het aan de Autoriteit Consument en Markt opgedragen toezicht op de naleving, blijft openbaarmaking achterwege.
(…)
Artikel 12w
1. De Autoriteit Consument en Markt kan door haar genomen andere besluiten dan beschikkingen tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie of bindende aanwijzing openbaar maken, alsmede andere documenten die door haar of in haar opdracht zijn vervaardigd voor de uitvoering van de aan haar bij of krachtens de wet opgedragen taken.
2. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet openbaar gemaakt.
(…)
4. Artikel 12u, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
(…)”
Artikel 10 van de Wet openbaarheid van besluit (Wob) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
(…)”