Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 april 2019 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,
Procesverloop
Overwegingen
.[naam 1] heeft eiseres tijdens dit gesprek meegedeeld dat het vertrouwen van de directieraad en het bestuur in eiseres ernstig en onherstelbaar is geschonden en hij heeft eiseres voorgesteld haar aanstelling met behulp van een vaststellingsovereenkomst te beëindigen.
Dit verwijt acht de rechtbank terecht. Uit de gedingstukken maakt de rechtbank op dat eiseres in december 2016 vanuit de afdeling HRM is aangesproken op het niet (tijdig) aanleveren van deze FMF-formulieren. Daarnaast blijkt dat een medewerker van de afdeling HRM zich per e-mailbericht van 5 december 2016 over het niet tijdig leveren van deze formulieren met een “noodsignaal” richting de directie heeft gewend, waarbij deze medewerker opmerkt dat het aanspreken van eiseres niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Eiseres heeft niet betwist dat dit bericht feitelijke grondslag heeft. Dat eiseres de FMF-formulieren uiteindelijk wel heeft aangeleverd, doet er niet aan af dat het eiseres gelet op haar functie van afdelingshoofd en haar werkervaring als controller duidelijk had moeten zijn dat zij dit eerder en op eigen initiatief had moeten doen.
Van eiseres mag gelet op haar functie verwacht worden dat zij de domeindirecteur op de hoogte houdt van relevante ontwikkelingen, indien nodig ook ongevraagd. Dat eiseres en [naam 1] elkaar na het aantreden van laatstgenoemde pas op 23 juni 2017 voor het eerst bilateraal spraken, is dus geen geldig argument om hem niet eerder te informeren als dat nodig was.
Uit het dossier komt wel naar voren dat eiseres ondanks haar afwezigheid wegens vakantie bij het eerste managementoverleg met [naam 1] in april 2017 een vraag heeft laten agenderen over de kosten die de afdeling Vakondersteuning moest maken, maar waarvoor op dat moment geen dekking was in de notitie ‘De basis op orde samen verder’ (de notitie). Daarnaast heeft eiseres onbetwist gesteld dat zij [naam 1] in mei 2017 tijdens een overleg kenbaar heeft gemaakt dat in de notitie niet voldoende geld is aangevraagd om zowel de claims van [naam 3] als die van de afdeling Vakondersteuning te honoreren. Hoewel niet gezegd kan worden dat eiseres de domeindirecteur over de gehele linie voldoende heeft geïnformeerd, heeft zij [naam 1] op momenten dus wel degelijk van relevante informatie over een (dreigend) budgettair probleem heeft voorzien. Verweerder weerspreekt niet gemotiveerd dat eiseres dit heeft gedaan en evenmin spreekt hij tegen dat [naam 1] heeft gezegd dat hij weigerde de deelnemende gemeenten om meer geld te vragen.
De rechtbank concludeert dat het tweede verwijt deels terecht is, maar wel genuanceerd moet worden.
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een memo van [naam 4] ( [naam 4] ), tweede loco-gemeentesecretaris van de gemeente [naam gemeente 1] , aan [naam 1] . Het memo geeft een overzicht van uitspraken die eiseres zou hebben gedaan tijdens een gesprek met [naam 4] . De bewijswaarde van een niet ondertekend memo daargelaten, heeft eiseres ontkend dat zij deze uitspraken heeft gedaan. Voor zover verweerder in het kader van dit verwijt heeft verwezen naar e-mailcorrespondentie tussen eiseres en een HRM-adviseur uit december 2016, merkt de rechtbank op dat de toon die eiseres in de e-mailberichten bezigt inderdaad onvriendelijk genoemd kan worden. Enkele onvriendelijke e-mailberichten zijn echter onvoldoende om verweerders verwijt te staven en deze berichten zijn in elk geval geen publiekelijke uitlatingen, zoals verweerder eiseres verwijt. Dat eiseres een HRM-medewerker verschillende keren de deur zou hebben gewezen heeft verweerder evenmin met controleerbare gegevens onderbouwd, laat staan dat zij hierbij schofferende en publiekelijk laatdunkende uitlatingen zou hebben gedaan.
Op 23 november 2017 heeft eiseres uitgebreid op het rapport van [naam 5] gereageerd, waarna [naam 5] haar reactie heeft gegeven op het commentaar van eiseres. Eiseres heeft zich in haar reactie onder andere op het standpunt gesteld dat er geen feitenonderzoek is verricht. [naam 5] heeft hierop gereageerd door te stellen dat er interviews zijn gehouden waarin verschillende personen hun gedeelde ervaringen hebben vermeld. Daarnaast zouden er e-mails zijn die de verhalen over de oorzaak van de budgetoverschrijding ondersteunen. De rechtbank stelt vast dat deze interviews en e‑mailberichten geen deel uitmaken van het onderzoeksrapport van [naam 5] of van het procesdossier. Hierdoor is het door [naam 5] verrichte onderzoek niet inzichtelijk. Dit klemt te meer, nu eiseres een uitvoerige en gemotiveerde zienswijze heeft gegeven op het onderzoek en de reactie van [naam 5] op deze zienswijze summier is.
Beslissing
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het e-mailbericht van 18 oktober 2017;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.