ECLI:NL:RBROT:2019:1177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
ROT 18/3687
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht door gokken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser ontving sinds 2008 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. In een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze uitkering bleek dat de eiser in september en oktober 2017 in totaal € 1.710,- had opgenomen van zijn bankrekening en hiermee had gegokt in een casino. Daarnaast had hij € 700,- op zijn rekening gestort en ontving hij € 1.300,- van zijn zus. Het college heeft de bijstandsuitkering van de eiser over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 oktober 2017 ingetrokken en de eerder verstrekte bijstand van € 1.874,38 teruggevorderd, omdat de eiser deze inkomsten niet had gemeld.

De eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De eiser stelde beroep in en voerde aan dat hij de inlichtingenplicht niet had geschonden, omdat hij geen winst had gemaakt met gokken en alles had verloren. De rechtbank overwoog dat de eiser niet had voldaan aan zijn verplichting om alle relevante feiten te melden, zoals zijn gokactiviteiten en de ontvangst van geld van zijn zus. De rechtbank oordeelde dat de schending van de inlichtingenplicht terecht was vastgesteld en dat het college de bijstandsuitkering terecht had ingetrokken.

De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om af te zien van de terugvordering van de bijstand, aangezien de financiële gevolgen voor de eiser niet onaanvaardbaar waren. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/3687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. M.A. Oosterveen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. M.A.C. Kooij.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiser op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 oktober 2017 ingetrokken en de over deze periode aan hem verstrekte bijstand ter hoogte van € 1.874,38 teruggevorderd.
Bij besluit van 31 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt sinds 2008 een bijstandsuitkering. Uit een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze uitkering is gebleken dat eiser in september en oktober 2017 in totaal € 1.710,- van zijn bankrekening heeft opgenomen en hiermee heeft gegokt in het casino. In die periode heeft eiser daarnaast € 700,- op zijn rekening gestort en heeft de zus van eiser € 1.300,- naar eisers rekening overgeschreven.
2. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, met als reden dat eiser niet aan verweerder heeft gemeld dat hij in september en oktober 2017 heeft gegokt en geld van zijn zus heeft ontvangen. Omdat niet bekend is hoeveel eiser met het gokken heeft gewonnen of verloren, kan verweerder niet vaststellen of eiser in deze periode recht had op bijstand.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder had moeten afzien van de intrekking en terugvordering van zijn uitkering. Eiser vindt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden omdat hij met het gokken geen winst heeft gemaakt maar juist alles is kwijtgeraakt, waardoor hij geld heeft moeten lenen om zijn vaste lasten te kunnen betalen.
4.1
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw kan het college geheel of gedeeltelijk afzien van het terugvorderen van de bijstand indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2
Niet in geding is dat eiser in de te beoordelen periode (september en oktober 2017) heeft gegokt en geld van zijn zus heeft ontvangen en dat hij deze feiten niet uit eigen beweging bij verweerder heeft gemeld. In geding is of eiser hiermee de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden en of hierdoor het recht op bijstand in deze periode niet is vast te stellen.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1313) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd. Daarnaast kunnen, volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1885), gokactiviteiten van belang zijn voor het recht op bijstand. Daarom moeten ook deze activiteiten uit eigen beweging worden gemeld. Eiser heeft de pinopnames in het casino, zijn gokactiviteiten en de ontvangst van geld van zijn zus niet gemeld. Dat het geld van zijn zus, zoals eiser stelt, een lening betrof, is in dit verband niet relevant, nu ook leningen vallen onder de middelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Pw. Verweerder heeft dan ook terecht besloten dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en dit besluit deugdelijk gemotiveerd.
4.4
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1949) levert schending van de inlichtingenplicht een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om feiten te stellen en zo nodig te bewijzen dat in het geval wel aan de inlichtingenplicht zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op bijstand bestond.
Eiser stelt dat het gokken hem alleen verlies heeft opgeleverd. Hij heeft van het gokken echter geen administratie bijgehouden. Eisers bankafschriften kunnen, anders dan hij stelt, niet als zodanige administratie worden aangemerkt, omdat deze alleen iets zeggen over wat er op eisers bankrekening is bij- en afgeschreven en niet wat hij met het gokken heeft gewonnen of verloren. Eiser heeft op de zitting nog aangevoerd dat hij geen geld van zijn zus had hoeven lenen als hij met het gokken zou hebben gewonnen. Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs dat hij geen gokwinst heeft behaald. Eiser kan immers ook om een andere reden geld van zijn zus hebben geleend. Eiser heeft op de zitting ook nog aangevoerd dat hij feitelijk geen tijd heeft gehad om eventuele gokwinst uit te geven, omdat de geldopnames en –stortingen binnen enkele dagen plaatsvonden. Deze stelling is niet onderbouwd en ook deze stelling kan niet als bewijs dienen dat eiser geen gokwinst heeft behaald. Eiser had eventuele gokwinst immers contant kunnen uitgeven of bewaren. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, ondanks de schending van de inlichtingenplicht, recht had op bijstand. Verweerder heeft daarom terecht besloten het recht op bijstand over de periode 1 september 2017 tot en met 31 oktober 2017 in te trekken omdat dit recht niet kan worden vastgesteld.
4.5
De vervolgvraag is of er dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering van de ten onrechte ontvangen bijstand. De rechtbank begrijpt het beroep zo dat eiser vindt dat hiervan sprake is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:952) kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. De rechtbank ziet in wat eiser hierover heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van dringende redenen als hier bedoeld. Dat eiser al op verschillende manieren nadelige financiële gevolgen van het gokken heeft ondervonden, omdat hij daarmee zijn geld is kwijtgeraakt en ook nog de lening aan zijn zus moet terugbetalen, is hiervoor niet toereikend. Hieruit volgt immers niet dat de terugvordering onaanvaardbare sociale gevolgen voor eiser heeft of hem in onaanvaardbare financiële problemen heeft gebracht.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Kroon, rechter, in aanwezigheid van S. Vahabi Barzi, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 februari 2019.
De griffier is verhinderd rechter
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.