ECLI:NL:CRVB:2015:1885

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
14-5297 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot gokken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante. De zaak betreft de schending van de inlichtingenverplichting door appellante, die geen melding heeft gemaakt van haar gokactiviteiten, zowel online als bij Holland Casino. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had eerder de bijstand van appellante opgeschort en later ingetrokken, omdat zij niet kon verantwoorden dat haar uitgaven van circa € 1.000,- per maand niet konden worden gedekt door haar bijstandsuitkering. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de periode van 26 maart 2010 tot 27 juli 2012 aanzienlijke bedragen van haar bankrekening heeft opgenomen, die de bijstandsnorm overtroffen. De herkomst en besteding van deze bedragen waren cruciaal voor de beoordeling van haar recht op bijstand. Appellante had verklaard dat zij in 2011 grote bedragen had gewonnen, maar deze verklaring kwam niet overeen met haar bezwaar, waarin zij een totaalbedrag van € 16.243,28 noemde. De Raad oordeelde dat appellante in strijd heeft gehandeld met haar verplichting om relevante informatie te verstrekken, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van bijstand.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad benadrukte dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar gokwinsten van invloed konden zijn op haar recht op bijstand, en dat zij deze informatie uit eigen beweging had moeten melden aan het college. De uitspraak werd gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van griffier M.S. Boomhouwer.

Uitspraak

14/5297 WWB
Datum uitspraak: 9 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
5 september 2014, 14/529 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2015. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 14/1062. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Yeniasci. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Linders. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 6 april 2012 (opschortingsbesluit) heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) de bijstand van appellante met ingang van 28 maart 2012 opgeschort. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting door geen melding te maken van het gokken, zowel online als bij Holland Casino, en de afschrijvingen tot een bedrag van € 5.084,- van haar bankrekening over de periode van 25 oktober 2011 tot en met 27 februari 2012. Bij dit besluit heeft het college tevens de betaling van bijstand per 6 april 2012 geblokkeerd en appellante opgeroepen op 20 april 2012 te verschijnen en onder meer afschriften vanaf 1 april 2010 tot heden van alle bankrekeningen en bewijzen van overige inkomsten over te leggen.
1.2.
Bij besluit van 27 juli 2012 (intrekkings- en terugvorderingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 26 maart 2010, het recht op bijstand voorts beëindigd en de kosten van bijstand over de periode van 26 maart 2010 tot
1 maart 2012 tot een bedrag van € 33.412,20 van appellante teruggevorderd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante haar bestedingen van circa € 1.000,- per maand niet kan verantwoorden, deze bestedingen onmogelijk zijn met een bijstandsuitkering en dat appellante de financiering hiervan niet kan onderbouwen en bewijzen.
1.3.
Bij besluit van 10 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het intrekkings- en terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het opschortingsbesluit wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op het intrekkings- en terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard. Het beroep gericht tegen het opschortingsbesluit heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, samengevat, het volgende overwogen. Vaststaat dat appellante in de periode van 26 maart 2010 tot 27 juli 2012 aanzienlijke bedragen, die de bijstandsnorm ruimschoots overtroffen, van haar bankrekening heeft opgenomen. De herkomst en besteding van deze bedragen waren noodzakelijk voor de vaststelling van het recht op bijstand. Om te kunnen beoordelen of appellante in omstandigheden verkeert dat zij niet over de middelen beschikt om in noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, is het noodzakelijk om het vermogen van appellante vast te stellen en zicht te hebben op haar inkomsten. Appellante heeft volgens de rechtbank onvoldoende inzicht gegeven in haar financiële situatie. Appellante heeft tijdens de gesprekken met het college verklaard dat zij in 2011 drie maal een groot bedrag heeft gewonnen. Deze verklaring komt niet overeen met het bezwaar van appellante, waarin staat dat zij in de periode van 25 augustus 2010 tot en met
22 februari 2012 een bedrag van in totaal € 16.243,28 heeft gewonnen. Bovendien moeten gokwinsten worden aangemerkt als middelen in de zin van artikel 31 van de WWB. Hieruit volgt dat appellante in strijd heeft gehandeld met haar verplichting om alles wat van belang kan zijn voor de vaststelling van haar recht op bijstand, te melden. Schending van de inlichtingenverplichting vormt een rechtsgrond voor intrekking van bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre iemand verkeert in bijstand behoevende omstandigheden. Appellante is er niet in geslaagd aan te tonen dat zij in deze periode alsnog recht op bijstand zou hebben als zij haar inlichtingenverplichting niet zou hebben geschonden. Appellante heeft van het gokken geen administratie bijgehouden en evenmin van de gestelde verkoop van spullen op Marktplaats, waarmee appellante haar gokken zou hebben gefinancierd. Dat appellante, naar eigen zeggen, door het gokken er financieel niet op vooruit is gegaan, maar hoge schulden heeft opgebouwd, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellante is beperkt tot het oordeel van de rechtbank over het intrekkings- en terugvorderingsbesluit.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in wezen een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen - zoals hiervoor in 2 samengevat weergegeven - waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hier, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 10 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:729, nog het volgende aan toe. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat (de opbrengst van) het gokken van belang kon zijn voor haar recht op bijstand. Daarvan had appellante op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB uit eigen beweging mededeling moeten doen aan het college. Dat appellante al lang geen oproep van het college heeft gehad, maakt dat niet anders. De stelling van appellante dat zij er financieel niet op vooruit is gegaan door te gokken doet er, wat daar verder ook van zij, niet aan af dat de gewonnen bedragen van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.3.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD