ECLI:NL:RBROT:2018:7726

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
ROT 18/4651
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake aanwijzing zorgaanbieder wegens tekortkomingen in zorgverlening

Op 13 september 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen Zorg Allerlei B.V. en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zorg Allerlei B.V. had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een aanwijzing die door de Minister was gegeven op 30 augustus 2018, op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De aanwijzing was het gevolg van geconstateerde tekortkomingen in de zorgverlening op de locatie Ons Thuis in Beverwijk, waar Zorg Allerlei B.V. 24-uurs zorg biedt aan cliënten met psychogeriatrische aandoeningen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd had na inspectiebezoeken ernstige tekortkomingen vastgesteld, waaronder het ontbreken van gekwalificeerd personeel en gebrekkige zorgplannen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de geboden zorg niet voldeed aan de eisen van de Wkkgz en dat de aanwijzing rechtmatig was. De rechter benadrukte dat zorgaanbieders moeten voldoen aan resultaatsverplichtingen en dat de belangen van (toekomstige) patiënten zwaarder wegen dan de belangen van Zorg Allerlei B.V. om negatieve publiciteit te voorkomen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en concludeerde dat de termijn van twee weken voor het overdragen van cliënten niet onredelijk was, gezien de ernst van de situatie. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/4651
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Zorg Allerlei B.V., te Beverwijk, verzoekster,

gemachtigde: [Naam], bestuurder,
en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigden: mr. L. Schleeper, dr. S.A. Zwijsen en mr. M.G.E. Grijsbach.
Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voorts is namens verweerder verschenen H. ter Steege.
Na de sluiting van het – achter gesloten deuren gehouden – onderzoek ter zitting op 13 september 2018 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 30 augustus 2018 (het bestreden besluit) op grond van artikel 27, eerste, tweede en derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een aanwijzing gegeven aan verzoekster, omdat de door haar geboden zorg niet voldoet aan de eisen van de artikelen 2, 3, 7 en 9 van de Wkkgz. Voorts heeft verweerder besloten de aanwijzing openbaar te maken door dit samen met een begeleidend persbericht te publiceren op de website van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (de Inspectie).
2. Verzoekster is een zorgaanbieder. Zij biedt op de locatie genaamd Ons Thuis in Beverwijk 24-uurs zorg aan cliënten met een psychogeriatische aandoening. Begin 2017 heeft de Inspectie op grond van de bevindingen op basis van diverse inspectiebezoeken de locatie Ons Thuis onder verscherpt toezicht geplaatst, omdat het op alle beoordeelde thema’s tekort schoot. In december 2017 heeft de Inspectie het verscherpt toezicht opgeheven vanwege een aantal verbeteringen en plannen om op alle punten te voldoen aan de eisen voor goede zorg. Na meldingen in 2018 over mogelijke structurele tekortkomingen in de zorg bij locatie Ons Thuis heeft de Inspectie op 9 augustus 2018 opnieuw een inspectiebezoek afgelegd. De daarbij geconstateerde tekortkomingen hebben verweerder
gebracht tot het geven van een aanwijzing die er kortgezegd uit bestaat dat verzoekster binnen twee weken haar cliënten overdraagt aan een zorgaanbieder die naar het oordeel van de Inspectie goede zorg verleent.
3. Verzoekster betoogt tevergeefs dat de aanwijzing onrechtmatig is omdat die niet aan haar is gericht maar aan Ons Thuis, terwijl Ons Thuis geen zorgaanbieder is. Het bestreden besluit is blijkens de adressering en aanhef terecht gericht aan verzoekster, omdat zij de zorgaanbieder is. Dat in het bestreden besluit wordt gesproken over de tekortkomingen inzake zorgverlening op de locatie Ons Thuis en dat daarin is vermeld dat Ons Thuis de cliënten dient over te dragen is niet onjuist, want dit is de locatie waarin verzoekster de zorg aanbiedt.
3. De tekortkoningen die aan de hand van het genoemde inspectiebezoek op 9 augustus 2018 door de Inspectie zijn geconstateerd zijn – onder meer – dat cliëntvertegenwoordigers de zorgplannen niet kennen, dat inspraak niet structureel is geregeld, dat cliënten geen individueel activiteitenplan hebben, dat de voordeur (meermaals) zodanig is vergrendeld dat cliënten niet naar buiten kunnen, terwijl geen sprake is van dwangopname, dat bedhekken worden ingezet zonder dat behandelaren op de hoogte zijn van vrijheid beperkende maatregelen, dat zorgverleners aangeven zonder werkinstructies te werken, dat de map met protocollen tijdens de inspectie onvindbaar blijkt, dat de huisarts en de specialist oudergeneeskunde moeite hebben met het verbeteren van probleemgedrag en het verminderen van psychofarma, omdat zorgverleners adviezen over gedrag niet goed begrijpen, dat verzoekster in tegenstelling tot wat zij heeft opgegeven werkt met onvoldoende gekwalificeerde zorgverleners (een verpleegkundige ontbreekt), dat de huisartsenpraktijk heeft aangegeven geen nieuwe cliënten van Ons Thuis meer te accepteren vanwege het onvoldoende zorgniveau, maar dat verzoekster niettemin een nieuwe cliënt heeft geaccepteerd, dat de medicatievoorraad langdurig niet is gecontroleerd en dat morfine in een niet vergrendelde koelkast wordt bewaard.
4. De gestelde tekortkomingen, die verzoekster in essentie niet heeft betwist, zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor het grootste deel ernstig. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een risicovolle situatie waarbij de veiligheid van cliënten ernstig in het geding is, zonder risico op verbetering. De door verzoekster gestelde oorzaken voor het tekortschieten van de zorg, zoals de tegenwerking door de huisarts en de omstandigheid dat zij vanwege de verscherpte inspectie met vertrek van personeel te kampen heeft gehad, maken de aanwijzing niet onrechtmatig. Van zorgaanbieders mag namelijk worden verlangd dat zij voldoen aan de zorgplichten die zijn neergelegd in de artikelen 2, 3, 7 en 9 van de Wkkgz. Dit betreffen geen inspanningsverplichtingen maar resultaatsverplichtingen (zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 7 september 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:7481).
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is door aan verzoekster geboden begunstigingstermijn van twee weken niet onredelijk kort, gelet op het beperkte aantal cliënten dat moet worden overgedragen en de ernst van de situatie.
6. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit gaat dat de aanwijzing rechtmatig is. Met de aanwijzingsbevoegdheid is in beginsel ook de bevoegdheid tot openbaarmaking van het bestreden besluit op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur gegeven (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3479 en de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 23 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:7).
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in de door hem te verrichten belangenafweging meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat (toekomstige) patiënten en hun ouders/vertegenwoordigers hebben bij hun keuze voor een zorgaanbieder, het belang van de transparantie van het toezicht door de Inspectie en het belang van het nalevingsniveau door zorgaanbieders, dan aan het belang van verzoekster om negatieve publiciteit te voorkomen. Dat verzoekster wil stoppen met het aanbieden van zorg en dat zij de zorgverzekeraar en haar cliënten daarvan op de hoogte is gesteld, doet niet af aan verweerders belang om voorlichting te geven in het kader van zijn publieke taak door openbaarmaking van het bestreden besluit en een begeleidend persbericht (zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:6405). Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ABRvS 22 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV6576 en CBb 8 juli 2015, ECLI:NL:CBB:2015:194) heeft openbaarmaking van de aanwijzing, anders dan verzoekster betoogt, geen punitief karakter. De voorzieningenrechter acht het besluit tot openbaarmaking vooralsnog dus niet onrechtmatig.
8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Deze uitspraak is op 13 september 2018 in het openbaar gedaan door mr. D. Brugman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.