ECLI:NL:RBROT:2018:6405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
ROT 18/3849
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake openbaarmaking aanwijzing zorgaanbieder

Op 2 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam, mr. J.H. de Wildt, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Accuraat Begeleid Wonen en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van een aanwijzing die aan verzoekster was gegeven op 13 juli 2018. Deze aanwijzing was gebaseerd op de constatering dat de geboden hulpverlening en zorg niet voldeden aan de eisen van de Jeugdwet en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Verzoekster betwistte de geconstateerde gebreken niet wezenlijk, maar stelde dat publicatie van de aanwijzing zou leiden tot onevenredige schade.

De voorzieningenrechter overwoog dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitviel. De rechter oordeelde dat het belang van transparantie en de keuzevrijheid van (toekomstige) patiënten en hun ouders zwaarder woog dan het belang van verzoekster om negatieve publiciteit te voorkomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aanwijzing rechtmatig was en dat de openbaarmaking daarvan op grond van de Wet openbaarheid van bestuur gerechtvaardigd was.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/3849
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Stichting Accuraat Begeleid Wonen, te Amsterdam, verzoekster,

gemachtigde: mr. L.M. Ravestein,
en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigden: mr. R. Willemsen en J de Graaf.
Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar bestuurder [Naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en H. Blomberg.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 2 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 13 juli 2018 (het bestreden besluit) op grond van artikel 9.3 van de Jeugdwet en artikel 27, eerste, tweede en derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een aanwijzing gegeven aan verzoekster, omdat de door haar geboden hulpverlening en zorg niet voldoen aan de eisen van de artikelen 4.1.1 en 4.1.4 van de Jeugdwet en de artikelen 2 en 3 van de Wkkgz. Voorts heeft verweerder besloten de aanwijzing openbaar te maken door dit samen met een begeleidend persbericht te publiceren op de website van de Inspectie.
2. Verzoekster heeft de geconstateerde gebreken niet wezenlijk betwist, maar stelt dat zij onevenredige schade zal lijden door publicatie van de aanwijzing. Omdat de geconstateerde gebreken niet wezenlijk worden betwist zal de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit gaan dat de aanwijzing rechtmatig is. Met de aanwijzingsbevoegdheid is in beginsel ook de bevoegdheid tot openbaarmaking van het bestreden besluit op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur gegeven (vgl. ABRvS 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3479 en CBb (vzrnr.) 23 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:7).
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in de door hem te verrichten belangenafweging meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat (toekomstige) patiënten en hun ouders/vertegenwoordigers hebben bij hun keuze voor een zorgaanbieder, het belang van de transparantie van het toezicht door de Inspectie en het belang van het nalevingsniveau door zorgaanbieders, dan aan het belang van verzoekster om negatieve publiciteit te voorkomen, voor zover die niet al is ontstaan door openbaarmaking van het inspectierapport. Voor zover verzoekster heeft gesteld dat zij het voornemen heeft om haar cliënten, hun vertegenwoordigers en de hulpverleners zelf van de aanwijzing op de hoogte te stellen, merkt de voorzieningenrechter nog op dat dit los staat van de publieke taak van verweerder tot het geven van voorlichting door openbaarmaking van het bestreden besluit en een begeleidend persbericht.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Deze uitspraak is op 2 augustus 2018 in het openbaar gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.