In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een sanctiebesluit van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) tegen een winkelketen, hierna aangeduid als [onderneming]. De ACM had de onderneming twee boetes opgelegd wegens overtreding van artikel 8.8 van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) in verbinding met artikel 6:193c van het Burgerlijk Wetboek (BW). De ACM stelde vast dat [onderneming] consumenten misleidde door de indruk te wekken dat na het verstrijken van de fabrieksgarantie altijd kosten voor reparatie van defecte producten moesten worden betaald, terwijl consumenten recht hebben op kosteloos herstel of vervanging in geval van non-conformiteit van het product.
De rechtbank Rotterdam had eerder de beroepen van [onderneming] tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft het College de bewijsmiddelen van de ACM beoordeeld, waaronder verklaringen van medewerkers van [onderneming] en verslagen van mystery shopping. Het College concludeerde dat de ACM voldoende bewijs had geleverd voor de overtredingen en dat de boete van € 90.000,- passend was. Het College oordeelde dat de praktijk van [onderneming] schade toebracht aan de collectieve belangen van consumenten en dat de ACM terecht had gehandeld door de sancties op te leggen.
Het College heeft ook het beroep van [onderneming] op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel verworpen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de ACM geen onredelijke of onjuiste invulling had gegeven aan haar bevoegdheden. De openbaarmaking van het sanctiebesluit was rechtmatig en niet gericht op leedtoevoeging, maar op het waarschuwen van consumenten. Het hoger beroep van [onderneming] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.