ECLI:NL:RBROT:2018:6545

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/520802 / HA ZA 17-171
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Raamovereenkomst voor vrachttarieven voor zeevervoer en de uitleg van de contractspartijen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, waarbij de eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Hofmans, een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Jumelet. De eiseres vordert schadevergoeding op basis van een raamovereenkomst voor vrachttarieven voor zeevervoer, de zogenaamde Rate Agreement, die zou zijn geschonden door de gedaagde. De eiseres stelt dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst, waardoor zij schade heeft geleden. De gedaagde betwist de vorderingen en stelt dat zij niet de contractuele wederpartij is, maar dat dit de in Japan gevestigde lijndienstzeevervoerder is. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de e-mailcorrespondentie tussen partijen en de inhoud van de Rate Agreement. De rechtbank overweegt dat de uitleg van de overeenkomst niet alleen op basis van de tekst moet gebeuren, maar ook rekening moet houden met de context en de verwachtingen van partijen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor nadere bewijslevering door de gedaagde en zal de verdere beoordeling van de vorderingen aanhouden totdat de benodigde stukken zijn overgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/520802 / HA ZA 17-171
Vonnis van 8 augustus 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. C. Hofmans te Naarden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A. Jumelet te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 7 februari 2017, met negen producties;
  • de conclusie van antwoord met één producties;
  • het vonnis (in de vorm van brieven) van 7, 9 en 15 juni 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de zittingsagenda;
  • de akte van [naam eiseres] houdende overlegging van de producties 10 tot en met 15;
  • de akte van [naam gedaagde] houdende overlegging van de producties 2 tot en met 6;
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van [naam gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 januari 2018.
1.2.
Op de comparitie is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[naam eiseres] exploiteert een onderneming van een non-vessel-operating-common-carrier (hierna: NVOCC) of een papieren vervoerder, gespecialiseerd in containervervoer. [naam eiseres] maakt deel uit van de [naam vennootschap] van vennootschappen.
2.2.
[naam gedaagde] maakt deel uit van het concern van [naam bedrijf 1] , gevestigd in Tokyo, Japan.
In het Handelsregister waren in december 2014 de bedrijfsactiviteiten van [naam gedaagde] als volgt omschreven: “Het uitoefenen van een scheepvaartbedrijf (de exploitatie van zeeschepen), expediteurs- cargadoorsbedrijf”.
2.3.
Bij e-mail van 31 december 2014, 11:03 uur schreef [naam 1] , werkzaam bij [naam gedaagde] , via het e-mailadres “ [emailadres 1] ” aan [naam 2] van [naam eiseres] het volgende:
“Onderwerp: RE: 2015
Zojuist begrepen jullie de 1ste boeking wilde maken ex Amsterdam, jullie gaan akkoord met de toeslag?
Afgaande op het afgelopen jaar 2014 waarin jullie vanaf mei pas daadwerkelijk volume zijn gaan boeken, en ondanks de void sailings, zien wij met ons verbeterde product in 2015, (wekelijkse sailing, meerdere mogelijkheden door het aanbod ex Amsterdam, Rotterdam, Le Havre en werkbare tarieven ex Outports) een minimum volume van 3,000 teu per kwalificatie voor een rebate als een realistische doelstelling. Wij wensen hier dan ook aan vast te houden.
Indien we hiervoor je bevestiging kunnen ontvangen zullen wij dan ook de 10 x 40 so op onze afvaart van 17/01/2015 kunnen accepteren tegen € 1100,-.
Verneem graag je reactie.
Met vriendelijke groet / Kind regards,
[naam 1]
Inside Sales Team
[naam bedrijf 1]
[adresgegevens]
E-mail:
[emailadres 1]
[naam website] ”.
2.4.
Bij e-mail van 31 december 2014, 11:15 uur reageerde [naam 2] van [naam eiseres] aan “ [emailadres 2] ”, een e-mailadres van [naam gedaagde] met het volgende:
“Onderwerp: RE: 2015
Eur. 1300,- zou jullie een voortrekkersrol kunnen geven in Amsterdam. Eur. 1350,- dan wordt het een beetje meehobbelen.
3000 teu. – laten we ervoor gaan.
Die boeking van 10x40hc So zou je al aannemen. Weet niet wat dat met bovenstaande te maken heeft.”
2.5.
Bij e-mail van 31 december 2014, 11:57 uur reageerde [naam 1] via het e-mailadres “ [emailadres 1] ” aan [naam 2] van als volgt:
“In de bijlage alle condities zoals we deze inmiddels te samen overseen zijn gekomen.
Wij zien het jaar 2015 positief te gemoet, dank je wel voor 2014 en een goede jaarwisseling.
Met vriendelijke groet / Kind regards,
[naam 1]
Inside Sales Team
[naam bedrijf 1]
[adresgegevens]
E-mail: [emailadres 1]
[naam website] ”.
2.6.
Vervolgens is een overeenkomst genaamd “Rate Agreement” (hierna: Rate Agreement) tot stand gekomen met betrekking tot containervervoer op de route Europa – west Afrika. De Rate Agreement bestaat uit twee bladzijden en luidt als volgt:
2.8.
Na 3 augustus 2015 heeft [naam bedrijf 1] noch [naam bedrijf 2] ten vervoer aanvaard onder of op de tarieven van de Rate Agreement.
[ tekst document]

3.De vorderingen

3.1.
[naam eiseres] vordert het volgende:
“om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [ [naam gedaagde] ] tekort is geschoten in de nakoming van de [Rate Agreement]en dat [ [naam gedaagde] ] hiervoor aansprakelijk is en gehouden is alle schade te vergoeden;
II. [ [naam gedaagde] ] te veroordelen om onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [ [naam eiseres] ] te voldoen een bedrag van € 80.240,- vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2016 althans de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. [ [naam gedaagde] ] te veroordelen om onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [ [naam eiseres] ] te voldoen een bedrag van € 1.577,40 aan buitengerechtelijke incassokosten althans subsidiair een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, deze buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening nu [ [naam eiseres] ] deze kosten reeds heeft voldaan aan haar advocaat;
IV. [ [naam gedaagde] ] te veroordelen en wel hoofdelijk in de kosten van deze procedure, alsmede [ [naam gedaagde] ] te veroordelen en wel hoofdelijk in de nakosten ad € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in geval van betekening van het vonnis door de deurwaarder, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de proceskosten en nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening, te vermeerderen met € 125,00 (50% van 1 punt van het salaris gemachtigde) indien tot daadwerkelijke executie van het vonnis overgegaan dient te worden. Voor zover in deze procedure niet in de nakosten veroordeeld kan worden, vordert [ [naam eiseres] ] op grond van art. 237, lid 4 Rv afgifte van een bevelschrift waarin gedaagden worden veroordeeld tot betaling van de nakosten.”
3.2.
Hieraan legt [naam eiseres] – samengevat weergegeven – de volgende stellingen ten grondslag.
3.2.1.
[naam gedaagde] heeft zich in de Rate Agreement jegens [naam eiseres] verbonden om bij aanbieding ten vervoer door [naam eiseres] aan [naam gedaagde] van ten minste 3.000 teu containerlading gedurende 2015 achteraf een korting (“rebate”) van € 35,- per teu aan [naam eiseres] te geven. [naam eiseres] had gepland over heel 2015 3.500 teu containerlading aan [naam gedaagde] ten vervoer aan te bieden.
3.2.2.
Op basis van de tarieven van de Rate Agreement lag het gemiddelde tarief van [naam gedaagde] per teu op € 650,-. Dat was gemiddeld € 50,-per teu goedkoper dan de tarieven van andere vervoerders op die route.
3.2.3.
[naam gedaagde] heeft wanprestatie onder de Rate Agreement gepleegd door de route Europa – West Afrika halverwege het jaar 2015 te stoppen. [naam eiseres] heeft daartegen bezwaar gemaakt en verlangd dat [naam gedaagde] de Rate Agreement gedurende het hele jaar 2015 zou nakomen, maar tevergeefs.
3.2.4.
Tot en met de laatste afvaart van 3 augustus 2015 heeft [naam gedaagde] 2.056 teu containerlading van [naam eiseres] ten vervoer aanvaard en daarvoor de € 35,- per teu “rebate” betaald.
3.2.5.
Omdat [naam gedaagde] na 3 augustus 2015 geen containerlading meer aanvaardde, heeft [naam eiseres] de containerlading met andere vervoerders moeten meegeven die hogere tarieven rekenden en niet de “rebate” gaven. Daardoor heeft [naam eiseres] schade geleden, enerzijds doordat de andere vervoerders gemiddeld € 50,- per teu hogere tarieven rekenden en anderzijds doordat [naam eiseres] de “rebate” van € 35,- per teu misliep. Omdat tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde] was overeengekomen dat de “rebate” zou gelden bij ten minste 3.000 teu aangeboden lading, beloopt de schade van [naam eiseres] ten minste (3.000 minus 2.056, derhalve) 944 maal gemiddeld € 50,- plus € 35,- derhalve € 80.240,-.
3.2.6.
[naam eiseres] vordert ter vergoeding van door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.577,40.
3.3.
De conclusie van [naam gedaagde] strekt – kort gezegd – te afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.4.
Hiertoe voert [naam gedaagde] – samengevat weergegeven – de volgende argumenten aan.
3.4.1.
[naam gedaagde] is de cargadoor (of agent) in Nederland van de in Japan gevestigde lijndienstzeevervoerder [naam bedrijf 1] . Dat [naam gedaagde] slechts als vertegenwoordiger van [naam bedrijf 1] optreedt (en niet als vervoerder) was aan [naam eiseres] bekend, omdat [naam eiseres] zelf een NVOCC- en expediteursbedrijf exploiteert en de hoedanigheid van [naam gedaagde] binnen het [naam vennootschap] -concern bekend is.
3.4.2.
De Rate Agreement is een raamovereenkomst waarin tarieven worden vastgelegd. Niet [naam gedaagde] maar [naam bedrijf 1] is de contractuele wederpartij van [naam eiseres] bij de Rate Agreement.
De Rate Agreement vermeldt op zowel de eerste als de tweede bladzijde met grote letters de naam en het logo van [naam bedrijf 1] . In de Rate Agreement wordt verwezen naar de cognossementsvoorwaarden van [naam bedrijf 1] .
Bovendien had tussen [naam eiseres] en [naam bedrijf 1] vanaf mei 2014 een soortgelijke overeenkomst gegolden als de Rate Agreement, zodat het [naam eiseres] ook uit dien hoofde bekend was dat [naam bedrijf 1] haar contractuele wederpartij was.
Voorts heeft [naam eiseres] haar boekingen voor containerlading in het kader van de Rate Agreement steeds bij [naam bedrijf 1] gedaan, met boekingsformulieren van [naam bedrijf 1] , en voor de boekingen cognossementen van [naam bedrijf 1] aanvaard.
Daarom is niet [naam gedaagde] , maar [naam bedrijf 1] de schuldenaar van de vorderingen van [naam eiseres] .
3.4.3.
Voor zover wordt geoordeeld dat [naam gedaagde] de contractuele wederpartij is van [naam eiseres] , moeten de vorderingen van [naam eiseres] worden afgewezen om de volgende redenen.
Bij de uitleg van de Rate Agreement dient rekening te worden gehouden met de tekst onderaan bladzijde 1 ervan: “all quotations are given without prejudice nor any obligation and are subject to space availability, [..]”. Daaruit volgt dat de wederpartij van [naam eiseres] niet is gebonden en in ieder geval niet verplicht is geweest om de betreffende afvaarten te blijven uitvoeren. Daarom kan [naam eiseres] haar vordering niet op de Rate Agreement baseren. Dit wordt niet anders doordat in de correspondentie van 31 december 2014, 11:57 uur [naam gedaagde] schreef “alle condities zoals we deze inmiddels tezamen overeen zijn gekomen”.
[naam gedaagde] kon er niets aan doen dat [naam bedrijf 1] de lijndienst op West-Afrika in de zomer van 2015 staakte. De geringere verdiensten wegens het wegvallen van de “rebate” of een door andere vervoerders in rekening gebracht hoger tarief dan dat van [naam bedrijf 1] valt dan ook niet aan [naam gedaagde] toe te rekenen.
[naam gedaagde] betwist de schade die [naam eiseres] stelt te hebben geleden. Tussen [naam eiseres] enerzijds en [naam bedrijf 3] / [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] anderzijds hebben ongetwijfeld eveneens kortingsafspraken met minimum-hoeveelheden ladingaanbod gegolden. Daarom valt de schade niet af te leiden uit de tarieven die in productie 15 van [naam eiseres] zijn genoemd, maar dient [naam eiseres] de werkelijk door haar betaalde bedragen en achteraf verkregen kortingen aan te tonen. Bovendien waren de minimum-hoeveelheden die [naam eiseres] bij [naam bedrijf 3] / [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] diende aan te leveren zodanig groot dat [naam eiseres] sowieso niet in staat kan zijn geweest om daarenboven 3.000 teu lading aan de [naam bedrijf 1] -organisatie aan te bieden.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna bij de beoordeling, voor zover deze daarvoor relevant zijn, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de vorderingen van [naam eiseres] ligt de stelling ten grondslag dat [naam gedaagde] moet worden aangemerkt als haar wederpartij bij de Rate Agreement. [naam gedaagde] bestrijdt die stelling gemotiveerd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
4.1.1.
De maatstaf voor de beantwoording van de vraag of [naam gedaagde] in dit geval al dan niet zelf als wederpartij van [naam eiseres] moet worden aangemerkt ontleent de rechtbank aan de in artikelen 3:33 en 3:35 BW bepaalde wilsvertrouwensleer en aan de volgende arresten van de Hoge Raad:
HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 – kribbebijter: “dat het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden; dat een bevestigend antwoord op deze vraag, die van feitelijke aard is, niet wordt uitgesloten door de omstandigheid dat die ander wist dat degene met wie hij handelde, dit ten behoeve van een opdrachtgever deed.”;
HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284 – Wiggers/Makelaardij Sneek, rov. 3.3.1: “Het antwoord op de vraag of met elkaar onderhandelende partijen een overeenkomst hebben gesloten, is ervan afhankelijk wat zij jegens elkaar hebben verklaard, en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden.”;
HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628 – Tulip, rov. 3.4.3: “Die vraag dient beantwoord te worden aan de hand van hetgeen de betrokkenen [..] jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden [..]. De vraag op welke wijze [de aangesproken partij] zich daarna tegenover derden heeft gepresenteerd is vooral van belang voor de vraag naar gebondenheid jegens die derden en is voor het onderhavige geschilpunt hooguit van zijdelingse betekenis.”.
4.1.2.
De rechtbank past deze maatstaven toe op de in het onderhavige geval vaststaande en gestelde feiten en omstandigheden.
Gezien de omstandigheid dat [naam eiseres] regelmatig als expediteur, NVOCC en papieren vervoerder van containerlading optrad, mag ervan uitgegaan worden dat het [naam eiseres] in december 2014 bekend was dat [naam gedaagde] (vooral) als agent of cargadoor voor [naam bedrijf 1] optrad en dat [naam bedrijf 1] de zeevervoerder was die de containerlading daadwerkelijk vervoerde. Echter, gezien de bedrijfsbeschrijving van [naam gedaagde] in het Handelsregister (“Het uitoefenen van een scheepvaartbedrijf (de exploitatie van zeeschepen), expediteurs- cargadoorsbedrijf”) heeft [naam eiseres] mogen aannemen dat [naam gedaagde] zelf ook als zeevervoerder optrad.
Indien – zoals [naam gedaagde] stelt – in 2014 een soortgelijk Rate Agreement tussen [naam eiseres] en [naam bedrijf 1] heeft gegolden, kan die omstandigheid een aanwijzing vormen dat de Rate Agreement voor 2015 ook met [naam bedrijf 1] werd gesloten. Daarover liggen, echter, geen stukken voor en zijn geen specifieke stellingen ingenomen, ook niet ten aanzien van de totstandkoming van de gestelde Rate Agreement over 2014.
In de e-mail-wisseling van 31 december 2014, hierboven aangehaald onder 2.3 tot en met 2.5, heeft [naam gedaagde] niet kenbaar gemaakt dat zij namens [naam bedrijf 1] optrad. Geen van de aangehaalde berichten bevat enige verwijzing naar [naam bedrijf 1] als contractspartner van [naam eiseres] , evenmin enige aanwijzing dat [naam gedaagde] (niet voor zichzelf, maar) als vertegenwoordiger van [naam bedrijf 1] optrad.
Op beide bladzijden van de Rate Agreement staan de naam en het logo van [naam bedrijf 1] groot aangeduid en staat de naam van [naam gedaagde] slechts op de eerste bladzijde en met aanmerkelijk kleinere letters. In de gedrukte tekst van de Rate Agreement wordt enkele malen [naam bedrijf 1] genoemd, [naam gedaagde] niet.
De gestelde omstandigheden dat [naam eiseres] boekingen voor containerlading in het kader van de Rate Agreement bij [naam bedrijf 1] heeft gedaan, al dan niet met gebruikmaking van boekingsformulieren van [naam bedrijf 1] , en dat [naam eiseres] voor de boekingen cognossementen van [naam bedrijf 1] heeft aanvaard, zouden erop kunnen duiden dat [naam bedrijf 1] de wederpartij van [naam eiseres] onder de Rate Agreement is, maar hoeven dat niet te doen. Immers, denkbaar is dat [naam gedaagde] (net zoals [naam eiseres] ) bij de Rate Agreement is opgetreden als NVOCC of papieren vervoerder en dat zij de door haar op papier aangenomen transporten liet uitvoeren door [naam bedrijf 1] .
Een en ander afwegende, kan de rechtbank niet zonder meer concluderen dat het [naam eiseres] duidelijk heeft moeten zijn of [naam gedaagde] dan wel [naam bedrijf 1] als haar wederpartij bij de Rate Agreement diende te worden aangemerkt. Echter, indien bij de Rate Agreement voor 2014 [naam bedrijf 1] als de wederpartij van [naam eiseres] moet worden aangemerkt, dan vormen de hiervoor besproken feiten en omstandigheden voldoende aanwijzingen dat ten aanzien van de Rate Agreement voor 2015 hetzelfde geldt.
4.1.3.
Waar het [naam gedaagde] is die beroep doet op de Rate Agreement voor 2014, ligt het op haar weg om bewijsstukken van die overeenkomst en van de totstandkoming daarvan in het geding te brengen. De rechtbank zal [naam gedaagde] daartoe de gelegenheid bieden en de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van akte door [naam gedaagde] ter overlegging van de betreffende bewijsstukken en voor het geven van een toelichting daarbij. [naam eiseres] zal daarop bij akte kunnen reageren.
4.2.
Zonder vooruit te lopen op de uitkomst van het nadere partijdebat over de hoedanigheid van [naam gedaagde] , overweegt de rechtbank het volgende over de aard en strekking van de Rate Agreement voor 2015, voor het geval geoordeeld wordt dat [naam gedaagde] als wederpartij van [naam eiseres] dient te worden aangemerkt.
4.2.1.
Het gaat hier om de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld.
Die uitleg kan niet worden gegeven op grond van alleen een taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij is beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl.: artikel 3:33 en 3:35 BW (gerechtvaardigd vertrouwen), bezien in het licht van artikel 6:248 BW (redelijkheid en billijkheid); HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 – Haviltex; HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 – Lundiform/Mexx; HR 7 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:260 – Afvalzorg/Slotereind).
Dat is niet zonder meer anders waar een beding verstrekkende gevolgen heeft, of waar het een overeenkomst tussen professionele partijen betreft die zich hebben laten bijstaan door ter zake kundige juridische adviseurs (HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0727 – Gemeente Rotterdam/Eneco; HR 7 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:260 – Afvalzorg/ Slotereind).
Bij de uitleg van een geschrift zijn van belang alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door ter zake kundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan.
Weliswaar is in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van belang (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 – DSM/Fox), maar ook dan kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 – Lundiform/Mexx; HR 7 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:260 – Afvalzorg/Slotereind).
4.2.2.
De partijen bij de Rate Agreement zijn beide werkzaam in de branche van expediteurs en zeevervoerders. De Rate Agreement heeft betrekking op zeevervoer. De Rate Agreement is vastgelegd in een voorgedrukt stuk.
Daarom dient de Rate Agreement in beginsel te worden uitgelegd aan de hand van de taalkundige betekenis van de bewoordingen daarvan, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in de kring van expediteurs en zeevervoerders normaal gesproken hebben
4.2.3.
Gezien de onder 2.3 tot en met 2.5 aangehaalde correspondentie die leidde tot de Rate Agreement en gezien de bewoordingen ervan, bevat deze overeenkomst (a) vaste vrachttarieven voor 2015 (“oceanfreight validity” en twee maal “valid from 01 January 2015; valid till 31 December 2015”) voor de daarin beschreven transportroutes en (b) een toezegging dat na het bereiken van een “minimumvolume quantity at 3,000 teu in total for 2015” een “rebate of EUR 35/teu will be applicable”.
Zodanige tarieven en zodanige “rebate” zijn vast overeengekomen voor 2015. In de Rate Agreement wordt geen onderscheid gemaakt of het betreffende zeevervoer zelf wordt uitgevoerd, dan wel door een derde wordt uitgevoerd. Daarom maakt het voor de toepasselijkheid van die vaste tarieven voor 2015 en die “rebate” voor 2015 evenmin uit of [naam bedrijf 1] al dan niet haar lijndienst op de route Europa – West Afrika medio 2015 staakte – behoudens bijzondere redenen voor zodanige staking, maar die zijn gesteld noch gebleken.
In de voorgedrukte tekst onderaan de eerste bladzijde van de Rate Agreement staan voorbehouden opgenomen ten aanzien van aanbiedingen (“quotations”), maar niet ten aanzien van overeengekomen vaste tarieven of een vaste “rebate”. Het beroep op die clausules kan [naam gedaagde] dan ook niet baten.
4.2.4.
Voor de eventuele schade die [naam eiseres] heeft geleden ten gevolge van het niet naleven van de Rate Agreement dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de vermogenspositie van [naam eiseres] in de hypothetische situatie die zou hebben bestaan indien de Rate Agreement wel behoorlijk zou zijn nagekomen met die in de werkelijke situatie waarin deze slechts tot en met 3 augustus 2015 is nageleefd. Het is aan [naam eiseres] om voldoende feitelijkheden aan te dragen aan de hand waarvan haar schade op die wijze kan worden begroot. Dat heeft [naam eiseres] nog niet gedaan.
4.3.
Hangende de aktewisseling als bedoeld in 4.1.3 zal de rechtbank elke verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 5 september 2018 voor het nemen van een akte door [naam gedaagde] als bedoeld onder 4.1.3;
[naam eiseres] zal daarop bij akte kunnen reageren;
5.2.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2018
1928