ECLI:NL:RBROT:2018:3900

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
ROT 18/1363
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid en niet-ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser heeft op 5 maart 2018 beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat betrekking heeft op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 26 juli 2006. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep van eiser op verschillende manieren kan worden opgevat. Ten eerste, als een beroep tegen het besluit van 5 december 2006, waarbij de rechtbank zich kennelijk onbevoegd verklaart, omdat er al eerder op dit besluit is beslist in een uitspraak van 31 juli 2007. Eiser heeft tegen deze eerdere uitspraak geen hoger beroep ingesteld, waardoor deze onherroepelijk is geworden.

Ten tweede, als een verzoek om herziening van de uitspraak van 31 juli 2007 op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart dit verzoek niet-ontvankelijk, omdat het te laat is ingediend. De rechtbank verwijst hierbij naar een relevante uitspraak van de Hoge Raad van 20 februari 2015. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de rechtbank houdt in dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard, dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van het beroep tegen het besluit van 5 december 2006, en dat het verzoek om herziening van de uitspraak van 31 juli 2007 niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/1363
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2018 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam] , te [Plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.F.M. den Hollander,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. L.J.M.M. de Poel.

Procesverloop

Eiser heeft op 5 maart 2018 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Eiser verzoekt de rechtbank verweerder te dwingen de uitspraak van de rechtbank van 26 juli 2006 (WAO/06/202/WILD) naar de letter te volgen in een nieuw besluit. In deze uitspraak is verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het in de uitspraak bepaalde.
2. Voor zover het beroep van eiser dient te worden opgevat als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar moet het beroep kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verweerder naar aanleiding van voornoemde uitspraak reeds bij besluit van 5 december 2006 opnieuw op het bezwaar heeft beslist.
3. Voor zover het beroep van eiser dient te worden opgevat als een beroep tegen het besluit van 5 december 2006, verklaart de rechtbank zich kennelijk onbevoegd, omdat de rechtbank reeds bij uitspraak van 31 juli 2007 (zaaknummer WAO 06/4830-VERW) op het beroep van eiser tegen het besluit van 5 december 2006 heeft beslist. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Deze uitspraak is daarmee onherroepelijk geworden.
4. Voor zover het beroep van eiser dient te worden opgevat als een verzoek om herziening van de uitspraak van 31 juli 2007 op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, omdat het verzoek onredelijk laat is ingediend. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:357).
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen het besluit van
5 december 2006;
- verklaart het verzoek om herziening van de uitspraak van 31 juli 2007 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.