ECLI:NL:RBROT:2018:11462

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
ROT 17/5931
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk na arbeidsdeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die als graveur werkte, had zich op 4 november 2016 ziek gemeld vanwege nek- en rugklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 1 april 2017, ontving hij een Ziektewet-uitkering. De verweerder concludeerde op basis van een arbeidsdeskundig onderzoek dat de eiser per 19 juli 2017 weer arbeidsgeschikt was. Eiser ging hiertegen in beroep, stellende dat de arbeidsdeskundige de belastbaarheid van zijn functie niet volledig had beoordeeld en dat er zwaardere werkzaamheden aan zijn functie verbonden waren dan door verweerder aangenomen.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de conclusie dat eiser geschikt was voor zijn maatgevende arbeid, terecht was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen medische stukken had overgelegd die zijn stelling onderbouwden dat hij meer beperkingen had dan aangenomen. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 19 juli 2017 terecht was en dat de eiser recht had op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 17/5931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2018 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. C.J.M.M. Verwijmeren,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiser met ingang van 19 juli 2017 volgens de Ziektewet (ZW) weer arbeidsgeschikt is.
Bij besluit van 4 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is als gevolg van nek- en rugklachten op 4 november 2016 uitgevallen voor zijn werk als graveur voor 40 uur per week bij Madern International B.V. Het dienstverband van eiser is per 1 april 2017 beëindigd. Eiser heeft zich op 3 april 2017 bij verweerder ziek gemeld. Aan eiser is een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
Uit het arbeidsdeskundig onderzoeksverslag van 27 juni 2017 blijkt dat de
arbeidsdeskundige de werkplek van eiser heeft bezocht en heeft gesproken met de manager P&O. De arbeidsdeskundige stelt dat de functie van eiser een licht fysieke functie betreft, waarbij hij lopen, zitten en staan kan afwisselen. De functie is niet rugbelastend en daarnaast is er geen zware mentale belasting. Er is geen sprake van veelvuldige deadlines en productiepieken. Gezien de gegevens in het dossier zou eiser volgens de arbeidsdeskundige geschikt zijn voor het eigen werk.
1.3.
Eiser is op 12 juli 2017 verzekeringsgeneeskundig onderzocht door een arts in het
kader van de wet verbetering Poortwachter. Uit het rapport blijkt dat eiser is aangewezen op werk waarbij langdurig gedwongen houdingen of standen met de rug/nek vermeden dienen te worden. Daarbij dienen staan en lopen niet langdurig achtereen plaats te vinden. Hoog frequente en extreme nek- of rompbewegingen zijn niet toegestaan. Alle krachtfuncties zijn beperkt en met name qua zware belastingen en qua piekbelastingen. Uit onderzoek in de curatieve sector is volgens de arts geen ernstige pathologie gebleken. De huidige klachten leiden tot beperkingen ten aanzien van zwaar fysiek werk. De maatgevende functie betreft volgens de arts echter licht fysiek werk waarbij eiser niet zwaar hoeft te tillen, er geen sprake is van langdurig gedwongen houdingen en hij het lopen, zitten en staan kan afwisselen. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.4.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser onderzocht. Uit de rapportage van 4 september 2017 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden heeft om tot een ander oordeel te komen dan de primaire arts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na bestudering van het dossier, inclusief de informatie van de behandelend neuroloog van eiser, geconcludeerd dat er ten aanzien van de nek geen afwijkende bevindingen zijn gevonden. De geringe versmalling van de tussenwervelruimte is een natuurlijk degeneratief proces en eigenlijk geringer dan op basis van de leeftijd verwacht mag worden. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dus zeker geen sprake van een nekhernia. Het beleefde onvermogen van eiser is niet te herleiden tot ziekte en/of gebrek. De medicatie staat niet in verhouding tot de medisch objectiveerbare bevindingen. Er heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden naar de belasting in de functie. Er is geen reden om te twijfelen aan de beschrijving van de functie. Eiser is op de datum in geding geschikt te achten voor de maatstaf zijn arbeid. Onder verwijzing naar de rapportage heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – in beroep betoogd dat verweerder in bezwaar ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de bezwaargronden op arbeidsdeskundig vlak. In de nadere aanvulling van bezwaar en tijdens de hoorzitting heeft eiser aangegeven dat de arbeidsdeskundige belastbaarheid van de functie onvolledig in kaart is gebracht, omdat hij ook belast is met de voorbereiding en reparatie/onderhoud van de machine. Dat is zwaarder werk en ook kleine reparaties en het wekelijks onderhoud dienen in ergonomisch lastige houdingen te worden verricht. Daarnaast vindt eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich onterecht op het standpunt heeft gesteld dat de voorgeschreven medicatie onjuist is. Eiser is van mening dat hij af moet kunnen gaan op de voorgeschreven medische receptuur en behandeling van zijn behandelend neuroloog. Ook de verzekeringsarts dient dit als vaststaand aan te nemen bij de vaststelling van de functionele mogelijkheden van eiser. Eiser is van mening dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de degeneratieve aandoening aan zijn nek normaal is, waardoor ook de tintelingen in diens handen, de gevoelloosheid en de zenuwpijn die vanuit de nek naar de armen en handen uitstraalt als sneeuw voor de zon zijn verdwenen.
3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waaruit blijkt dat de
arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 28 november 2017 een aanvullend onderzoeksrapport heeft opgesteld naar de maatgevende functie van eiser. Hiervoor is de oude werkgever van eiser bezocht en is gesproken met de manager P&O en twee graveurs. Voor wat betreft de voorbereidende werkzaamheden hebben de manager en de twee graveurs aangegeven dat knippen, snijden, zagen en boren geen onderdeel uitmaakt van de functie van graveur. Verder is gebleken dat men af en toe de tafel moet verwisselen (tot vijf keer per dag), welke achtenhalve kilo weegt. De te bewerken materialen moeten op de tafel worden geplaatst, waarbij de materialen tussen de één en tien kilo wegen en 98% van de materialen minder dan vijf kilo weegt. Het computergebruik wordt op 40% van de werktijd geschat en wordt geregeld onderbroken door andere uitvoerende werkzaamheden. Het computerwerk vergt geen bovennormale concentratie. De werkzaamheden worden afwisselend zittend, staand en lopend uitgevoerd. Bij het schoonmaken van de machine hoeft men geen bijzondere en belastende ergonomische houdingen aan te nemen. Voor wat betreft het wekelijk onderhoud valt op te merken dat het schoonmaken geen bijzondere ergonomische houdingen vereist. Voor de overige onderhoudswerkzaamheden en het uitvoeren van kleine reparaties gaven de huidige graveurs aan dat deze niet direct in ergonomische lastige houdingen worden verricht. Er moet soms in gehurkte, geknielde, gebogen en getordeerde houding worden gewerkt, waarbij geen sprake is van veel kracht zetten, maar dit komt slechts in beperkte mate voor.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch
vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 12 november 2008, (ECLI:NL:CRVB:2008:BG4669) wordt onder "zijn arbeid" als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW verstaan: de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
4.2.
Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Raad, onder meer de uitspraak van
3 december 2008, (ECLI:NL:CRVB:2008:BG6951) dient de ongeschiktheid van een werkloze werknemer in beginsel te worden beoordeeld naar de laatstelijk voor de aanvang van de werkloosheid feitelijk verrichte arbeid. Als vaststaat dat de verzekerde niet meer in dienst van de vroegere werkgever kan terugkeren, is de maatstaf: diezelfde arbeid, maar dan verricht in dienst van een soortgelijke werkgever.
4.3.
Bij een beroep tegen een hersteldverklaring gaat het in een geval als hier aan de orde uitsluitend om de vraag of de betrokkene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
5. In geschil is de vraag of verweerder eiser terecht per 19 juli 2017 geschikt heeft
geacht tot het verrichten van zijn werk als graveur.
6.1.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder geen juist beeld had van eisers werk als graveur. Eiser heeft hierbij in bezwaar expliciet arbeidskundige bezwaren aangevoerd, namelijk dat onder meer is miskend dat er ook sprake is van voorbereidende en fysiek zwaarder belastende werkzaamheden dan door verweerder is aangenomen. Verweerder heeft echter in bezwaar verzuimd onderzoek te doen naar de bezwaren van eiser. Eerst in beroep is een arbeidsdeskundige rapportage van 29 november 2017 overgelegd, waarbij is gereageerd op de arbeidsdeskundige bezwaren van eiser. Door deze gang van zaken is voorbij gegaan aan het karakter van volledige heroverweging in de bezwaarprocedure. De rechtbank ziet in deze omstandigheid aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te vernietigen.
6.2.
Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand te laten.
7. De rechtbank acht van belang dat het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierbij de voorbereiding van de werkzaamheden, alsook de reparatie of het onderhoud van de machine betrokken. Uit de rapportage blijkt dat men bij het schoonmaken van de machine, gelet op de afmetingen hiervan, geen bijzondere en belastende ergonomische houdingen hoeft aan te nemen. Voor wat betreft het wekelijkse onderhoud valt op te merken dat het schoonmaken geen bijzondere ergonomische houdingen vereist. Voor de overige onderhoudswerkzaamheden en het uitvoeren van kleine reparaties gaven de huidige graveurs aan dat deze niet direct in ergonomische lastige houdingen worden verricht. Er moet soms in gehurkte, geknielde, gebogen en getordeerde houding worden gewerkt, waarbij geen sprake is van veel kracht zetten, maar dit komt slechts in beperkte mate voor. Uit de aanvullende reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 mei 2018 blijkt dat er in de functie-eisen van eiser ook geen bovennormale voorwaarden ten aanzien van concentratie en nauwgezetheid worden gesteld. Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de arbeidsdeskundige bezwaren vormt geen aanleiding te twijfelen aan het onderbouwde deskundige oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Hierbij is ook het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt van belang, dat verweerder geen rekening hoeft te houden met bijzonder verzwarende aspecten van het laatst verrichte werk. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Raad van 23 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3214).
8.1.
Uit de rapportage van 4 september 2017 volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd, inclusief de opgevraagde informatie van de behandelend neuroloog van eiser. Ook zijn de klachten en het actuele medicijngebruik van eiser betrokken in het oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er ten aanzien van zijn nek geen afwijkende bevindingen zijn gevonden. De geringe versmalling van de tussenwervelruimte is een natuurlijk degeneratief proces en eigenlijk geringer dan op basis van de leeftijd verwacht mag worden. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dus zeker geen sprake van een nekhernia, het beleefde onvermogen van eiser is niet te herleiden tot ziekte en/of gebrek.
8.2.
Eiser heeft in beroep geen medische stukken naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat hij op 19 juli 2017 meer beperkingen ondervond dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Onvoldoende is de stelling van eiser dat hij als gevolg van zijn medicatie is versuft, maar dat hij zich tijdens de hoorzitting van zijn beste kant heeft laten zien. Uit de rapportage van 4 september 2017 en de aanvullende reactie van 8 mei 2018 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgaat van de actuele dosering. Het medicatiegebruik van eiser is dus op de juiste wijze betrokken in zijn oordeel. In de reactie van 8 mei 2018 wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit verband opgemerkt dat hij ten tijde van de hoorzitting geen afwijkende bevindingen vond in het psychisch functioneren van eiser. Het bewustzijn was helder, er waren geen stoornissen in oriëntatie in tijd, plaats en persoon. De aandacht was goed te trekken en goed te behouden. Hierbij is van belang dat het in de door de wetgever gekozen systematiek niet gaat om de door eiser ervaren klachten als zodanig of om gestelde diagnoses, maar om daaruit voortvloeiende objectieve medische beperkingen. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling in bezwaar alle tot dan toe beschikbare medische informatie heeft betrokken en hierbij ook mocht uitgaan van de maatgevende arbeid van eiser.
9. Uit het voorgaande volgt dat eiser geschikt is voor zijn maatgevende arbeid en verweerder de ZW-uitkering van eiser dus terecht per 19 juli 2017 heeft beëindigd.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). Nu het primaire besluit niet wordt herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, komen de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van den Akker, rechter, in aanwezigheid van
G.J. Machwirth, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.