ECLI:NL:RBROT:2018:10113

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
ROT 18/2566
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken procesbelang in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft Arriva Personenvervoer Nederland B.V. (hierna: eiseres) beroep ingesteld tegen een besluit van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) waarin haar verzoek om als derde-belanghebbende te worden aangemerkt in de bezwaarprocedure van N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS) werd afgewezen. De ACM had eerder een bestuurlijke boete opgelegd aan NS, waartegen NS bezwaar had gemaakt. Eiseres stelde dat zij procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank overwoog dat het resultaat dat eiseres met haar beroep nastreefde niet meer kon worden bereikt, aangezien de bezwaarfase inmiddels was afgerond. Eiseres had ook aangevoerd dat de beslissing van ACM onzorgvuldig tot stand was gekomen, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 13 december 2018, met mr. J.H. de Wildt als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/2566

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 december 2018 2018 in de zaak tussen

Arriva Personenvervoer Nederland B.V., te Heerenveen, eiseres,

gemachtigden: mr. M.J.J.M. Essers en mr. D. de Jong,
en

Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster.

gemachtigden: mr. A.S.M.L. Prompers en mr. dr. J. Mulder.

Procesverloop

Eiseres heeft ACM verzocht haar aan te merken als derde-belanghebbende in de bezwaarprocedure van N.V. Nederlandse Spoorwegen en een aantal dochterondernemingen (NS) tegen een besluit van 22 mei 2017. Bij dat besluit heeft ACM een bestuurlijke boete opgelegd aan NS.
ACM heeft dit verzoek op 28 september 2017 (de beslissing) afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft ACM het bezwaar van eiseres tegen de beslissing ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 29 juni 2018 is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Het door eiseres tegen deze uitspraak gedane verzet is bij uitspraak van 1 oktober 2018 gegrond verklaard en het onderzoek is voortgezet in de stand waarin zich dat bevond.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Voor eiseres zijn verschenen haar gemachtigden, bijgestaan door haar bedrijfsjurist, mr. [naam]. ACM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

1. In beroep verzoekt eiseres de rechtbank haar beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en haar alsnog als belanghebbende toe te laten in de bezwaarschriftprocedure van NS.
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Voor het bestaan van procesbelang is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met zijn beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. De bestuursrechter ziet ambtshalve toe op het (voort)bestaan van het procesbelang (ECLI:NL:CBB:2012:BW9145, ECLI:NL:CBB:2017:60 en ECLI:NL:CRVB:2015:2061).
3. De rechtbank is - uit een andere bij haar aanhangige procedure - gebleken dat ACM inmiddels bij besluit van 29 maart 2018 heeft beslist op het bezwaar van NS. Dit betekent dat de bezwaarfase inmiddels is afgerond. Vanwege de in artikel 8:72a van de Awb neergelegde verplichting voor de bestuursrechter tot het zelf in de zaak voorzien bij vernietiging van de beslissing tot het opleggen van een bestuurlijke boete, zal de bezwaarfase ook niet meer worden hervat. Het eventueel toepassen van een bestuurlijke lus in de beroepsprocedure van NS maakt, vooropgesteld dat de rechtbank eiseres als partij zou toelaten in die procedure, ook niet dat - zoals eiseres ook erkent - de bezwaarprocedure daarmee herleeft. Dat zoals eiseres opmerkt het materieel wel neerkomt op een herstel van een gebrek in bezwaar maakt - wat daar verder ook van zij - dan ook niet dat eiseres daarmee kan bereiken dat zij alsnog wordt toegelaten tot de bezwaarprocedure.
4. Eiseres stelt dat de beslissing op het bezwaar van NS onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat ACM door eiseres niet toe te laten tot de bezwaarprocedure heeft nagelaten te voldoen aan de in artikel 3:2 van de Awb neergelegde plicht om de nodige kennis te vergaren over de feiten en de af te wegen belangen. Eiseres is er daardoor van weerhouden om feiten, omstandigheden en haar belangen naar voren te brengen. Ook deze specifieke stelling kan er niet toe leiden dat de bezwaarprocedure herleeft, zodat ook hieruit geen procesbelang volgt.
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat haar in de door NS aangespannen beroepsprocedure kan worden tegengeworpen dat (onherroepelijk vaststaat dat) zij door ACM niet als derde-belanghebbende is toegelaten. De beslissing van de rechtbank over het al dan niet toelaten van eiseres als derde-belanghebbende in de door NS aangespannen beroepsprocedure staat los van wat ACM heeft besloten over toelating in de bezwaarprocedure.
6. Hieruit volgt dat het beroep van eiseres wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of de beslissing van ACM een besluit is in de zin van de Awb. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzitter, en mr. T. Boesman en mr. D. Brugman, leden, in aanwezigheid van mr. M. Traousis - van Wingaarden, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 13 december 2018.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.