ECLI:NL:CBB:2017:60

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
16/752
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 februari 2017 uitspraak gedaan in een beroep van Stichting Platform Verantwoord Huisdierenbezit tegen de staatssecretaris van Economische Zaken. Het beroep was gericht tegen een besluit van 29 januari 2015, waarbij aan een oehoehouder een last onder bestuursdwang was opgelegd. Appellante, de Stichting, maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen belanghebbende zou zijn. Hierop heeft appellante beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 februari 2017 werd het beroep van appellante behandeld, samen met een ander beroep van de oehoehouder. Het College overwoog dat het primaire besluit inmiddels was herroepen door de staatssecretaris, waardoor het beroep van appellante niet meer ontvankelijk was. Het College stelde vast dat er geen procesbelang meer was, omdat het herroepen van het besluit betekende dat er geen rechtsgevolgen meer aan verbonden waren. De vraag of appellante als belanghebbende kon worden aangemerkt, werd niet verder behandeld.

Desondanks oordeelde het College dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat de staatssecretaris pas laat in de procedure het primaire besluit had herroepen. De kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 990,- en het College droeg de staatssecretaris op om het door appellante betaalde griffierecht van € 331,- te vergoeden. De uitspraak eindigde met de verklaring dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/752
11351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2017 in de zaak tussen

Stichting Platform Verantwoord Huisdierenbezit, appellante

(gemachtigde: mr. E. Philippi-Gho),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan een oehoehouder een last onder
bestuursdwang opgelegd. Daartegen heeft appellante op 15 juli 2015 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belanghebbende is. Appellante heeft
daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2017. Partijen lieten zich daar
vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De zaak is op de zitting gevoegd behandeld met het beroep van de oehoehouder tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen het primaire besluit (zaaknummer 16/669).

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij het primaire besluit aan de oehoehouder een last onder bestuursdwang opgelegd, omdat de door hem gehouden oehoe te klein is gehuisvest. De last strekt ertoe dat de uil voor 1 maart 2015 groter wordt gehuisvest.
2. Verweerder heeft het bezwaar van appellante hiertegen niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante door de opgelegde last niet rechtstreeks is getroffen in een (bovenindividueel) belang.
3. Appellante heeft daartegen beroep ingesteld, omdat zij meent wel rechtstreeks belanghebbende te zijn.
4. Naar aanleiding van het door de oehoehouder ingestelde beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen het primaire besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen.
5. Appellante heeft op de zitting aangevoerd dat zij belang heeft behouden bij de behandeling van haar beroep vanwege de vergoeding van proceskosten. Daarbij heeft zij erop gewezen dat het door haar bestreden besluit niet is ingetrokken en dat zij belang heeft bij een uitspraak over de vraag of zij daarbij terecht niet als belanghebbende is aangemerkt.
6. Het College komt niet toe aan het geven van een oordeel over de vraag of appellante belanghebbende is bij het primaire besluit. Het is vaste rechtspraak dat er slechts sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Nu verweerder het primaire besluit heeft herroepen heeft dit besluit geen rechtsgevolgen meer, zodat appellante met haar beroep niet bereiken dat, als zij wel als belanghebbende aan te merken zou zijn, het door haar bestreden primaire besluit alsnog inhoudelijk wordt beoordeeld. Appellante heeft daarom geen procesbelang meer.
7. De vraag of het bestuursorgaan in de procedure in de proceskosten van de appellant moet worden verwezen genereert als zodanig geen procesbelang, omdat de in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde bevoegdheid door de rechter ook gebruik kan worden gemaakt als het beroep niet inhoudelijk is behandeld. Voor zover het beroep in beginsel reeds niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang, kan dus niet alsnog belang worden ontleend aan de wens een vergoeding te verkrijgen van de proceskosten die zijn gemaakt in die procedure.
8. Nu van enig ander rechtens relevant belang van appellant bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak niet is gebleken, betekent dit dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.1
Het College ziet in de omstandigheid dat verweerder pas op een zeer laat moment in de beroepsprocedure het primaire besluit heeft herroepen reden voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
9.2
Tevens ziet het College aanleiding om verweerder op te dragen aan appellante het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2017.
w.g. R.C. Stam w.g. M.B. van Zantvoort