ECLI:NL:RBROT:2017:9881
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- L.A.C. van Nifterick
- P. Vrolijk
- M.G.L. de Vette
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete opgelegd door De Nederlandsche Bank N.V. wegens overtreding van de medewerkingsplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en twee eiseressen, die beiden een bestuurlijke boete van € 75.000,- opgelegd kregen wegens overtreding van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De boetes waren het gevolg van het niet volledig voldoen aan informatieverzoeken van DNB in het kader van een onderzoek naar vermoedelijke illegale geldtransfers. DNB had op basis van signalen van de nationale politie een onderzoek ingesteld naar de vestiging van eiseres 2, waarbij de toezichthouders informatie hadden verzameld die leidde tot de conclusie dat er vermoedelijk sprake was van overtredingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft).
De rechtbank oordeelde dat DNB bevoegd was om de boetes op te leggen, omdat de eiseressen niet hadden voldaan aan de informatieverplichtingen die voortvloeien uit de Awb en de Wft. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiseressen dat het opleggen van de boetes in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de gevraagde informatie niet als wilsafhankelijk materiaal kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de boetes rechtmatig waren opgelegd en dat er geen reden was om af te zien van de boetes, ondanks de argumenten van de eiseressen over hun draagkracht en de procedurele waarborgen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseressen ongegrond, waardoor de opgelegde boetes in stand bleven. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van financiële instellingen om mee te werken aan toezicht en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.