2.3.Bij het bestreden besluit heeft DNB de bezwaren van [eiseres] tegen het dwangsombesluit en het invorderingsbesluit ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd. Daarbij merkt de rechtbank op dat, zoals ter zitting met partijen is besproken, de betwisting van het invorderingsbesluit en de handhaving van dit besluit in bezwaar worden ingelezen in respectievelijk de door [eiseres] in bezwaar ingenomen stelling dat aan het inlichtingenverzoek is voldaan en het in het bestreden besluit door DNB ingenomen standpunt dat de reeds verbeurde dwangsom in redelijke verhouding staat tot het zwaarwegende toezichtbelang.
3. Op grond van artikel 5:16 van de Awb is een toezichthouder bevoegd inlichtingen te vorderen.
Op grond van artikel 5:17, eerste lid, van de Awb is een toezichthouder bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.
Op grond van artikel 5:20, eerste lid, van de Awb is een ieder verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
Op grond van artikel 1:24, tweede lid, van de Wft heeft DNB, op de grondslag van deze wet en met inachtneming van de verordening bankentoezicht, tot taak het prudentieel toezicht op financiële ondernemingen uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot de financiële markten, alsmede bepaalde financiële ondernemingen af te wikkelen.
Op grond van artikel 1:74, eerste lid, van de Wft kan de toezichthouder ten behoeve van het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels van een ieder inlichtingen vorderen.
Op grond van het tweede lid van dit artikel zijn de artikelen 5:13 en 5:20 van de Awb van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 1:79, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft kan de toezichthouder een last onder dwangsom opleggen terzake van een overtreding van artikel 5:20 van de Awb.
4. Met haar betoog dat nu zij DNB bij brief van 15 september 2014 jaaropgaven en loonstroken heeft doen toekomen, [eiseres] heeft voldaan aan het inlichtingenverzoek en dus geen grond aanwezig is voor het opleggen van de last onder dwangsom, gaat [eiseres] er aan voorbij dat zij eerder heeft geweigerd deze stukken te verstrekken en daartoe eerst is overgegaan nadat haar de last onder dwangsom was opgelegd. Dit betoog faalt dan ook. Voor zover [eiseres] met dit betoog beoogt te stellen dat zij binnen de begunstigingstermijn aan het inlichtingenverzoek heeft voldaan en daarom geen dwangsom heeft verbeurd, volgt de rechtbank haar daarin evenmin. Dat in de loonstroken is opgenomen hoeveel uur een werknemer per maand heeft gewerkt, biedt, anders dan [eiseres] meent, geen inzicht in de overige gevorderde informatie, ook niet als daarbij de openingstijden van [eiseres] (van 09.00 uur tot 18.00 uur) in ogenschouw worden genomen.
5. [eiseres] betoogt dat de overige gevorderde informatie die ziet op de dienstroosters/registratie van de arbeids- en rusttijden wilsafhankelijk materiaal betreft en dat zij niet verplicht is deze informatie te verstrekken, omdat ten aanzien van haar sprake is van een ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en zij zich dus kan beroepen op het zwijgrecht. Nu in ieder geval niet kan worden uitgesloten dat dit wilsafhankelijk materiaal gebruikt zal worden voor een ‘crimineel charge’, is volgens [eiseres] bovendien in strijd met de jurisprudentie van de Hoge Raad geen restrictie geformuleerd met betrekking tot het gebruik van dit materiaal voor sanctiedoeleinden.