Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2015 op de hoger beroepen van:
[naam 1] B.V.te [plaats 1] , appellante, en
2.
[naam 2], te [plaats 1] , appellant
de Stichting Autoriteit Financiële Markten, te Amsterdam (AFM)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
( [naam 5] ). Appellant sub 2 is sinds 22 december 2006 enig bestuurder van [naam 5] . Aan [naam 5] is per 26 oktober 2007 een vergunning afgegeven voor onder meer het bemiddelen in consumptief krediet. Sinds die periode heeft [naam 5] bemiddeld in kredieten in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft), waarbij [naam 5] leads heeft afgenomen via verschillende leadgeneratoren. Naast een vestiging in [plaats 1] had [naam 5] in de periode van 8 september 2009 tot en met 7 december 2010 een vestiging in [plaats 2] . Per 1 januari 2011 heeft [naam 5] de kredietportefeuille verkocht aan De Financiële Makelaar (DFM).
Het besluit is gebaseerd op de constatering dat [naam 5] in de periode van
30 september 2009 tot en met 3 december 2010 door het afleggen van persoonlijke bezoeken getracht heeft consumenten ertoe te bewegen een kredietovereenkomst af te sluiten, waarbij het initiatief tot de persoonlijke bezoeken overwegend bij [naam 5] lag en niet bij de consumenten. Tevens heeft AFM besloten tot publicatie van de boete.
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
€ 200.431,- en dat het eigen vermogen per 31 december 2011 € 97.297,- bedroeg.