ECLI:NL:RBROT:2017:8290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
ROT 17/3655
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de bestuursrechter in schadevergoeding verzoeken

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 3 november 2017 uitspraak gedaan in een herhaald verzoek om schadevergoeding van eiser, die zijn verzoek baseerde op schade die zou zijn veroorzaakt door onbehoorlijk bestuur in de periode 2009-2010. Eiser had op 14 juni 2017 een verzoek ingediend om schadevergoeding en een dwangsom wegens niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schadetoebrengend besluit van verweerder is geweest in de zin van artikel 1:3 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit leidde tot de conclusie dat eiser geen ontvankelijk bezwaar kon maken, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat de gedragingen die eiser aanvoert als schadeveroorzakend, plaatsvonden vóór de inwerkingtreding van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten op 1 juli 2013. Hierdoor was het oude recht van toepassing, wat betekent dat eiser alleen beroep kon instellen tegen een zelfstandig schadebesluit als er een besluit was waartegen hij bezwaar kon maken. De rechtbank heeft geen bewijs gevonden van een schadetoebrengend besluit en heeft daarom geoordeeld dat de bestuursrechter onbevoegd is om te oordelen over het verzoek om schadevergoeding en het beroep tegen het besluit van 29 mei 2017.

De uitspraak concludeert dat de bestuursrechter zich onbevoegd verklaart en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aantekenen bij de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/3655
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2017 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam], te [woonplaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 14 juni 2017 bij de rechtbank een verzoek met diverse dagtekeningen om schadevergoeding ingediend en verzocht om hem een dwangsom toe te kennen wegens niet tijdig beslissen. Bij brief van 7 juli 2017 heeft eiser de rechtbank onder meer verzocht zijn beroep gegrond te verklaren en hem een “symbolische” schadevergoeding van € 3.941,- toe te kennen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting, omdat de bestuursrechter kennelijk niet bevoegd is kennis te nemen van de door eiser ingestelde rechtsmiddelen. Daartoe wordt het volgende in aanmerking genomen.
2. Op het verzoek van de griffier om het schadeveroorzakend besluit in te dienen heeft eiser bij brief van 17 juli 2017 afschriften van besluiten van 4 augustus 2014 en 29 mei 2017 overgelegd. Deze besluiten vormen geen schadetoebrengende besluiten, maar zijn afwijzende reacties op een in 2014 gedaan verzoek om schadevergoeding en op het thans voorliggende verzoek van eiser van 3 mei 2017 aan verweerder om schadevergoeding.
3. Uit de in het procesverloop genoemde brieven van eiser en zijn verzoek aan verweerder van 3 mei 2017 volgt dat eiser schadevergoeding wenst tot een bedrag van
€ 3.941,-. Dit bedrag zou volgens eiser gelijk staan aan het bedrag dat verweerder zou hebben betaald voor het door eiser bij Pameijer doorlopen zorgtraject. De schade zou volgens deze brieven het gevolg zijn van het jarenlang pesten van eiser door hem te vragen of het goed met hem gaat en door het tijdrekken en ontkennen van het bestaan van rapportages van Pameijer waarin verweerder werd geïnformeerd dat eiser mogelijk aan psychoses zou lijden. Eiser heeft in dit verband diverse stukken ingediend die betrekking hebben op gedragingen door verweerder en/of Pameijer in de jaren 2009 en 2010 en een daarop volgende klachtafdoening. Voorts wordt in de brieven melding gemaakt van een sanctie naar aanleiding van het (zorg)traject dat blijkens de door eiser overgelegde stukken liep in de jaren 2009 en 2010. In de brief die door de rechtbank is ontvangen op 14 juni 2017 heeft eiser aangegeven dat het niet gaat om een herhaald verzoek om schadevergoeding in verband met het bij Pameijer doorlopen zorgtraject, maar om schadevergoeding die voortkomt uit schade die is veroorzaakt door onbehoorlijk bestuur.
4. Hieruit leidt de rechtbank af dat de gedragingen waarvan eiser meent dat die schade hebben veroorzaakt hebben plaatsgevonden in de periode 2009-2010 en dus vóór 1 juli 2013. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten ten dele in werking getreden. Uit het overgangsrecht volgt dat op deze zaak het voordien geldende recht van toepassing is. Onder dat voordien geldende recht kon eiser beroep instellen tegen de handhaving in bezwaar van een zogenoemd zelfstandig schadebesluit. De rechtbank wijst in dit verband op haar eerdere uitspraken tussen partijen van 16 januari 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:187 en ECLI:NL:RBROT:2015:188).
5. Gelet hierop is de bestuursrechter niet bevoegd te oordelen over een verzoek om schadevergoeding uit hoofde van artikel 8:88 van de Awb. De rechtbank voegt hier aan toe dat een convertering van het verzoek in een beroep tegen een zelfstandig schadebesluit eiser niet verder helpt. Daartoe neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – waaronder de uitspraken van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:730) en 18 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1307) – is de bestuursrechter slechts bevoegd kennis te nemen van het beroep tegen een zuiver schadebesluit, zoals het besluit van 29 mei 2017, indien die bestuursrechter bevoegd was kennis te nemen van een beroep tegen de gestelde schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Dit betekent dat eiser alleen ontvankelijk bezwaar tegen het besluit van 29 mei 2017 kon maken, indien de door hem gestelde schade het gevolg is van een besluit van het college als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen hij ontvankelijk bezwaar en beroep kon instellen.
7. De rechtbank is niet gebleken van enig schadetoebrengend besluit van verweerder in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb van verweerder. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen in haar hiervoor genoemde uitspraken levert feitelijk handelen geen besluit op, terwijl eiser geen besluit heeft overgelegd met betrekking tot de door hem genoemde sanctie. Uit dit ontbreken van materiele en processuele connexiteit volgt dat eiser geen ontvankelijk bezwaar kan maken. Dit betekent voorts dat de bestuursrechter niet bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen verweerders besluit van 29 mei 2017. Voor een terugwijzing om het beroep alsnog als een niet-ontvankelijk bezwaar af te doen ziet de bestuursrechter, reeds gelet op het ontbreken van bevoegdheid, geen aanleiding.
8. Gelet op het voorgaande is de bestuursrechter kennelijk onbevoegd kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding en van het beroep tegen het besluit van 29 mei 2017. Gelet hierop is de bestuursrechter kennelijk evenmin bevoegd te beslissen op het verzoek om een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De bestuursrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.