ECLI:NL:RVS:2016:1307

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
201505789/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door de minister van Infrastructuur en Milieu na intrekking TX-keurmerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2015, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door de minister van Infrastructuur en Milieu werd behandeld. De minister had op 29 april 2014 het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 1 augustus 2014 door de minister ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de reactie van de minister op het verzoek om schadevergoeding geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk.

De zaak draait om de intrekking van het TX-keurmerk van [appellant] door de Stichting TX-Keur (STX), die volgens [appellant] onterecht was, omdat de boete die aan de intrekking ten grondslag lag, door de rechtbank was herroepen. [appellant] stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden in de vorm van omzetverlies. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het keurmerk niet door de minister was gedaan en dat STX geen bestuursorgaan is in de zin van de Awb, waardoor de materiële connexiteit niet was voldaan. Dit oordeel werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de minister het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk had moeten verklaren, en dat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201505789/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2015 in zaak nr. 14/5853 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Infrastructuur en Milieu.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2014 heeft de minister een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 1 augustus 2014 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 augustus 2014 vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2014 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2016, waar [appellant], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.H.H. Bisschoff, werkzaam bij het team Juridische Zaken van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: de ILT), zijn verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. [appellant] is taxichauffeur en handelt onder de naam [bedrijf]. Wegens door de ILT geconstateerde overtredingen van de Arbeidstijdenwet heeft de minister hem een boete opgelegd. In beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 19 december 2013 in zaak nr. 13/2305 die boete herroepen omdat de minister bij het opleggen van de boete een onjuiste wettelijke grondslag had gehanteerd en de juiste wettelijke grondslag volgens het door de minister gehanteerde beleid tot een substantieel lagere boete had moeten leiden. Naar aanleiding van de boete had de Stichting TX-Keur (hierna: STX) op 18 april 2013 het aan [appellant] verleende TX-keurmerk ingetrokken. Volgens [appellant] is door de uitspraak van 19 december 2013 die intrekking achteraf onjuist gebleken en heeft STX hem kort daarna weer een TX-keurmerk verstrekt. [appellant] stelt dat hij door de intrekking schade heeft geleden in de vorm van omzetverlies. Omdat aan de intrekking de registratie van een overtreding ten grondslag lag en de boete die de minister voor de overtreding had opgelegd is herroepen waardoor volgens [appellant] de overtreding nooit had mogen worden geregistreerd, heeft hij zich bij brief van 10 april 2014 tot de minister gewend met een verzoek om schadevergoeding. Daarop is de onder het procesverloop vermelde besluitvorming gevolgd.
Overgangsrecht
2. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van die wet neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Het geschil
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de reactie van de minister van 29 april 2014 op het verzoek om schadevergoeding geen besluit bevat als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), waartegen bezwaar openstaat bij de minister en vervolgens beroep bij de bestuursrechter. De rechtbank heeft daarom het besluit op bezwaar van 1 augustus 2014 vernietigd. De rechtbank heeft daarbij zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
4. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is bij de beantwoording van de vraag of een beslissing van een bestuursorgaan over schadevergoeding wegens gesteld onrechtmatig overheidshandelen kan worden aangemerkt als besluit in de zin van de Awb volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van belang of is voldaan aan de vereisten van de zogenoemde materiële en processuele connexiteit (zie onder meer de uitspraak van 6 mei 1997, ECLI:NL:RVS:1997:AA6762 en, recentelijk, de uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:730). Aan het vereiste van materiële connexiteit is voldaan, indien de beweerdelijk geleden schade is veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening door het bestuursorgaan dat de schadebeslissing neemt, van een door dat orgaan aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. Alleen in een dergelijk geval levert een schriftelijke beslissing omtrent schade die niet is gebaseerd op een in een wet of een beleidsregel voorziene specifieke schadevergoedingsregeling, in beginsel een zogenoemd zelfstandig of zuiver schadebesluit op. Aan het vereiste van processuele connexiteit is voldaan, indien ook tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf beroep open staat bij de bestuursrechter.
5. Het door [appellant] gestelde schadeveroorzakende besluit is de intrekking van het TX-keurmerk door STX. Deze intrekking is niet afkomstig van de minister. STX is een privaatrechtelijke instelling die is opgericht door Taxivervoer Nederland (KNV Taxi) met als doel de bevordering van de kwaliteit in de taxibranche. Op verzoek van een ondernemer kan zij deze laten certificeren en bij goed resultaat een TX-keur toekennen. STX is niet krachtens publiekrecht ingesteld en evenmin anderszins met enig openbaar gezag bekleed. Zij voldoet niet aan de vereisten zoals die door de grote kamer van de Afdeling zijn geformuleerd in de uitspraak van 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3379. De inhoudelijke criteria voor de certificering en het toekennen van een TX-keur worden niet in beslissende mate bepaald door de minister of een ander bestuursorgaan en deze voorzieningen worden evenmin in overwegende mate, dat wil zeggen in beginsel voor twee derden of meer, gefinancierd door de minister of een ander bestuursorgaan. STX is dus geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Dat STX uiteindelijk heeft gehandeld op basis van informatie van de ILT die door tussenkomst van de inspecterende instelling Kiwa Nederland BV tot haar is gekomen maakt haar nog geen bestuursorgaan en maakt evenmin dat de intrekkingsbeslissing is toe te rekenen aan de minister, die wel een bestuursorgaan is. Aldus is niet voldaan aan de materiële connexiteit. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de reactie van de minister op het verzoek om schadevergoeding geen besluit is en dat de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
6. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd maakt dit - juridische - oordeel niet anders en kan niet leiden tot het door hem gewenste resultaat, te weten een schadevergoeding van de minister.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd. Dit betekent dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Verheij w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
18.