2.2.Blijkens het onder 1. bedoelde gespreksverslag heeft verweerder niet gevraagd naar eventuele wijzigingen in de omstandigheden. Tevens zou het, gelet op de stelling van eiseres omtrent het ontbreken van spullen van haar echtgenoot in de woning, alsmede op hetgeen zij heeft verklaard over haar eerdere weigering van een huisbezoek, in de rede hebben gelegen dat verweerder eiseres zou hebben gevraagd of zij inmiddels kon instemmen met een huisbezoek. De rechtbank tekent hierbij aan dat in de onderhavige zaak, anders dan in laatstgenoemde uitspraken van de Raad, weliswaar niet ter beoordeling staat of sprake is van een gezamenlijke huishouding, maar of sprake is van duurzaam gescheiden leven, maar ziet daarin geen aanleiding om van verweerder niet dezelfde vragende en onderzoekende houding te verlangen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de woonsituatie ook in het kader van duurzaam gescheiden leven een rol kan spelen en voor verweerder bij de latere toekenning kennelijk ook heeft gespeeld, gelet op het huisbezoek dat volgens het bestreden besluit op een later moment heeft plaatsgevonden in het kader van een nieuwe (derde) aanvraag.
3. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd, zodat het om die reden, onder gegrondverklaring van het beroep, vernietigd dient te worden. Ter zitting heeft verweerder ermee ingestemd dat in dat geval – gelet op de door het tijdsverloop beperkte mogelijkheden tot nader onderzoek en de beperkte periode waar het feitelijk over gaat, aangezien verweerder eiseres bij besluit van 4 juni 2016 inmiddels per 20 januari 2016 weer bijstand naar de norm voor een alleenstaande heeft toegekend – de rechtbank zelf in de zaak voorziet door de bijstandsuitkering over de tussenliggende periode toe te kennen.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.984,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).