ECLI:NL:CRVB:2015:459
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over nieuwe aanvraag bijstand na intrekking wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de aanvraag van bijstand door appellante na een eerdere intrekking van haar bijstandsuitkering. Appellante ontving vanaf 21 november 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. De bijstand werd op 1 maart 2013 ingetrokken omdat het college van burgemeester en wethouders van Eemsmond meende dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner. Na de intrekking heeft appellante op 11 maart 2013 opnieuw bijstand aangevraagd, maar het college weigerde deze aanvraag op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat zij de gewijzigde situatie had aangetoond en dat het college geen nader onderzoek had verricht. De Raad oordeelde dat het college had moeten onderzoeken of de door appellante gestelde gewijzigde omstandigheid zich daadwerkelijk voordeed. De Raad concludeerde dat het college in strijd met de zorgvuldigheids- en motiveringseisen had gehandeld door geen nader onderzoek te verrichten naar de woon- en leefsituatie van appellante. De Raad droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het gebrek in het eerdere besluit hersteld moest worden.