ECLI:NL:RBROT:2016:9944
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verwijtbaarheid van werkloosheid in het kader van ontslag op staande voet
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, die sinds 2008 in dienst was bij een werkgever, verzocht om een WW-uitkering na onvoorwaardelijk ontslag wegens ernstig plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat aan de werkloosheid van eiser een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek ten grondslag ligt. De rechtbank concludeerde dat de werkgever voldoende feitenonderzoek had verricht en dat er zowel een objectieve als subjectieve dringende reden voor ontslag aanwezig was. Eiser had niet aangetoond dat zijn gedrag niet in overwegende mate aan hem kon worden verweten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.