ECLI:NL:RBROT:2016:939
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van het dagloon bij verblijf in het buitenland en WW-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de hoogte van het dagloon in het kader van een WGA-uitkering. Eiseres, die in het buitenland verbleef met toestemming van het UWV, betwistte de vaststelling van haar dagloon, dat was gebaseerd op haar WW-uitkering in de referteperiode. Eiseres stelde dat haar verblijf in het buitenland als verlof moest worden aangemerkt, waardoor het dagloon anders berekend zou moeten worden volgens artikel 17 van het Dagloonbesluit.
De rechtbank overwoog dat artikel 17 van het Dagloonbesluit geen betrekking heeft op situaties waarin een WW-uitkering wordt genoten en met toestemming van het UWV in het buitenland wordt verbleven. De rechtbank concludeerde dat de wetgever in het Dagloonbesluit geen uitzondering heeft gemaakt voor deze situatie, ondanks dat eiseres altijd premie heeft betaald. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met het non-discriminatiebeginsel, omdat de positie van een WW-uitkeringsgerechtigde niet gelijkgesteld kan worden aan die van een werknemer die verlof heeft.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat het Dagloonbesluit als grondslag voor het bestreden besluit kon dienen. De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.