Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 september 2016 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] ( [eiseres] ), eiseres, en
Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM), verweerster,
Procesverloop
Overwegingen
De AFM heeft het bezwaar van [eiseres] tegen primair besluit 2 bij bestreden besluit 1 niet‑ontvankelijk verklaard op de grond dat zij geen belanghebbende is bij primair besluit 2.
De AFM heeft het bezwaar van [eiser] tegen primair besluit 1 bij bestreden besluit 2 niet‑ontvankelijk verklaard op de grond dat hij geen belanghebbende is bij primair besluit 1.
Onder belanghebbende wordt op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Uit het belang van [eiser] bij de beslissing tot openbaarmaking van de aan [eiseres] opgelegde boete volgt dat hij ook gronden kan richten tegen de aan [eiseres] opgelegde boete, ook al zijn de belangen van [eiser] gelet op het voorgaande niet rechtstreeks betrokken bij het opleggen van die boete als zodanig. Dergelijke gronden kunnen, als zij slagen, leiden tot de conclusie dat de aan [eiseres] opgelegde boete (deels) onrechtmatig is. In dat geval moet openbaarmaking van bestreden besluit 1 achterwege blijven of in gewijzigde vorm plaatsvinden, wat reputatieschade voor [eiser] kan voorkomen of beperken.
Zoals [eiseres] en [eiser] ook zelf onderkennen, staat het een getuige vrij zich voor te bereiden op een verhoor door de rechter, zolang de gestelde vragen naar waarheid worden beantwoord. De rechtbank ziet geen reden eraan te twijfelen dat de getuigen naar waarheid hebben verklaard over (hun herinnering aan) hun betrokkenheid bij de onderhavige zaken; het tegendeel is door [eiseres] en [eiser] ook niet gesteld. De rechtbank acht de gedingstukken, bezien in samenhang met de verklaringen van de getuigen, toereikend om de beroepsgrond over de functiescheiding te kunnen beoordelen. [eiseres] en [eiser] zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld de getuigen zelf te ondervragen en hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden consequenties te verbinden aan de opmerkingen van [eiseres] en [eiser] over de verklaringen van de getuigen.
1°. tegen die rechtspersoon, dan wel
2°. tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, dan wel
a. voor zover de boete wordt opgelegd aan een natuurlijk persoon, bekendmaking van zijn persoonlijke gegevens onevenredig zou zijn;
b. betrokken partijen in onevenredige mate schade zou worden berokkend;
c. een lopend strafrechtelijk onderzoek zou worden ondermijnd; of
d. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou worden gebracht.
[eiseres] en [eiser] stellen dat zij in geval van volledige publicatie onevenredige schade lijden door de diffamerende werking. Uit de uitspraak van het CBb van 22 januari 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:6) volgt dat om te kunnen aannemen dat sprake is van onevenredige schade, het dient te gaan om een individuele, bijzondere situatie, waarbij de door de betrokkene(n) als gevolg van de publicatie te verwachten schade zodanig uitzonderlijk is dat het belang van de bescherming van de markt daarvoor moet wijken. De rechtbank ziet in de gestelde reputatieschade en de omstandigheid dat de overtreding is beëindigd geen grond om aan te nemen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld. Dit volgt ook niet uit het staken van de activiteiten van [eiseres] en de gestelde terugtred van [eiser] uit de financiële sector, nu niet op voorhand valt uit te sluiten dat zij hun activiteiten in de financiële sector op enig moment zullen hervatten.
Beslissing
a) de conclusie van de AFM dat [eiseres] artikel 4:19, tweede lid, van de Wft heeft overtreden door bij [f] een verband te leggen tussen de afkoopsom van de uitvaartverzekering bij [g] en de aan [eiseres] te betalen advies- en bemiddelingsvergoeding (de gestelde overtreding); en
b) de openbaarmaking van verwijzingen naar de gestelde overtreding;
a) de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van [eiser] tegen primair besluit 1;
b) de conclusie van de AFM dat [eiser] feitelijk leiding heeft gegeven aan de gestelde overtreding; en
c) de openbaarmaking van verwijzingen naar de gestelde overtreding;