In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2016 uitspraak gedaan over de boetes die de Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft opgelegd aan handelaren die in de periode van 2000 tot 2009 actief waren op executieveilingen. De rechtbank oordeelde dat de ACM voldoende bewijs had verzameld dat de handelaren zich schuldig hadden gemaakt aan een schending van het kartelverbod zoals vastgelegd in artikel 6, eerste lid, van de Mededingingswet. De gedragingen van de handelaren werden gekwalificeerd als een enkele inbreuk met een mededingingsbeperkende strekking. De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en de bevoegdheid van de ACM om een bestuurlijke boete op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de boetegrondslag en de ernstfactor passend waren, maar matigde de boete vanwege de financiële gevolgen voor de handelaar en de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk werd de boete vastgesteld op € 16.245,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijke en openbare behandeling van zaken binnen een redelijke termijn, zoals vereist door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.