Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
[a]gevestigd te [b], verzoekster,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van een besloten vennootschap, die door De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) een last onder dwangsom was opgelegd. DNB had op 20 augustus 2014 een besluit genomen waarin de vennootschap werd gelast om binnen twee weken inlichtingen te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 15.000,-. De vennootschap had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing ervan. Tijdens de zitting op 17 september 2014 werd de vertegenwoordiger van de vennootschap bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl DNB werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en twee medewerkers.
De achtergrond van de zaak betreft een onderzoek door DNB naar mogelijke overtredingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft). DNB had geconstateerd dat de vennootschap mogelijk zonder vergunning handelde als betaaldienstverlener. De vennootschap beroept zich op het zwijgrecht, omdat zij meent dat er sprake is van een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de vennootschap op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht is om de gevraagde inlichtingen te verstrekken, en dat het bestreden besluit van DNB rechtmatig is.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De vennootschap had voldoende tijd om aan de eisen van DNB te voldoen, en de hoogte van de dwangsom wordt als proportioneel beschouwd in verhouding tot de ernst van de overtreding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.