ECLI:NL:RBROT:2015:8191
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen van onherroepelijke bestuurlijke boete en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en de hoofdzaak. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.G.J. Smit, had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van een eerder opgelegde bestuurlijke boete door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), die eiseres aansprakelijk stelde voor terugbetaling van teveel ontvangen uitkering en de boete. Eiseres verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij meende dat de boete onterecht was opgelegd en dat haar financiële situatie deelname aan een schuldregeling in de weg stond.
De voorzieningenrechter overwoog dat de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid vormden, zoals vereist onder artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de weigering van verweerder om de boete te herzien niet in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. De voorzieningenrechter stelde vast dat de eerder opgelegde boete onherroepelijk was en dat er geen juridische verplichting bestond om deze opnieuw te beoordelen. De rechtbank wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent bestuurlijke boetes en de voorwaarden waaronder een verzoek om herziening kan worden gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omstandigheden van eiseres, waaronder haar financiële situatie en het echtscheidingsconvenant, niet voldoende waren om de eerdere besluiten van verweerder te herzien. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.