In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening van studiefinanciering en de oplegging van een boete. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn uitwonendenbeurs, die was omgezet naar een beurs voor thuiswonenden, en tegen de opgelegde boete van € 1.630,74. De herziening was gebaseerd op de constatering dat eiser niet op het adres stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (gba). Eiser stelde dat hij wel degelijk op het gba-adres woonde en dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard omdat hij in het buitenland verbleef tijdens de termijn voor bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat eiser niet op het gba-adres woonde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de boete betreft, maar handhaafde de rechtsgevolgen van de boete. Eiser was niet in staat om onomstotelijk bewijs te leveren dat hij op het gba-adres woonde gedurende de relevante periode. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete in overeenstemming was met de wet en de ernst van de overtreding.