1.8.Bij brief van 20 juni 2013 heeft eiser zijn zienswijze gegeven. Hierin is vermeld dat eiser sinds 29 mei 2013 is opgenomen in een kliniek en dat hij door zijn arbeidsongeschiktheid niet in staat is adequaat te reageren.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich niet aan het Verzuimreglement van de Dienst Justitiële Inrichtingen (Protocol Ziekteverzuim) heeft gehouden. Een alcoholverslaving vormt geen verontschuldigende factor bij de beoordeling van een onder invloed van die verslaving gepleegd plichtsverzuim en er is geen sprake van een situatie die het maken van een uitzondering op deze regel rechtvaardigt. De gedragingen van eiser leveren een soortgelijk plichtsverzuim op als het plichtsverzuim waarvoor hem op 10 september 2012 voorwaardelijk ontslag was opgelegd en het is niet gebleken dat deze gedragingen hem niet kunnen worden toegerekend. Verweerder is van mening dat hem niets anders restte dan het voorwaardelijk opgelegde ontslag ten uitvoer te leggen.
3. Op grond van artikel 50, eerste lid, van het ARAR is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
Artikel 80, eerste lid, van het ARAR bepaalt dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair kan worden gestraft.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen, omvat.
Artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR voorziet in de mogelijkheid van het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag.
4. De rechtbank stelt vast dat het besluit tot voorwaardelijk strafontslag van 10 september 2012, nu eiser daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend, als een vaststaand gegeven moet worden beschouwd. In dit geding dient dan ook de vraag te worden beantwoord of het besluit tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke ontslag in rechte stand kan houden.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8816) dient bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag te worden beoordeeld of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt. Naast die beoordeling is geen plaats voor een evenredigheidstoetsing. Beoordeeld dient dus te worden of de gestelde voorwaarde voor de tenuitvoerlegging is vervuld en zo ja, of verweerder de voor die tenuitvoerlegging in aanmerking te nemen belangen heeft afgewogen en in redelijkheid tot die tenuitvoerlegging kon besluiten. Daarbij geldt dat, in tegenstelling tot wat eiser stelt, gezien het karakter van een besluit tot tenuitvoerlegging als hier aan de orde, deze belangenafweging van beperkte betekenis is. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van tenuitvoerlegging in een geval waarin de voorwaarde voor die tenuitvoerlegging is vervuld. 6. Eiser wordt verweten dat hij zich op 27 mei 2013 te laat heeft ziek gemeld. In het Protocol Ziekteverzuim is vermeld dat ziekmeldingen voor 9.00 uur of – bij roosterdiensten – uiterlijk twee uur voor aanvang van de dienst bij de leidinggevende dienen plaats te vinden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat door verzuim niet tijdig te melden een bezettingsprobleem kan ontstaan, wat uit een oogpunt van veiligheid ongewenst is. Het is dan ook van groot belang dat men zich tijdig ziek meldt, zodat voor vervanging kan worden gezorgd. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op 27 mei 2013 minder dan twee uur voor aanvang van de roosterdienst aan zijn leidinggevende heeft laten weten niet te kunnen komen werken. Het betoog van eiser dat hij zich niet ziek hoefde te melden, omdat hij nog ziek was, slaagt niet, nu uit het advies van de bedrijfsarts van 15 mei 2013 volgt dat hij op 27 mei 2013 weer diende te gaan werken. Dat dit in het kader van zijn re-integratie was, maakt dit niet anders. Het betoog van eiser dat hij zich later mocht ziekmelden, omdat de bedrijfsarts op 15 mei 2013 had medegedeeld dat hij wellicht later zou kunnen beginnen, slaagt evenmin, nu niet is gebleken dat eiser en zijn leidinggevende, in tegenstelling tot de situatie begin 2012, afwijkende afspraken hadden gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser zich niet aan het Protocol Ziekteverzuim heeft gehouden. Dit heeft verweerder terecht als plichtsverzuim aangemerkt. Eiser heeft zich dan ook binnen de proeftijd aan een soortgelijk ernstig plichtsverzuim schuldig gemaakt, als waarvoor hij op 10 september 2012, maar ook op 25 augustus 2011 en 6 februari 2012, disciplinair is gestraft.
7. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de als plichtsverzuim verweten gedraging eiser niet zou kunnen worden toegerekend. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA4523) vormt een alcoholverslaving op zichzelf geen verontschuldigende factor bij de beoordeling van een onder de invloed van die verslaving gepleegd plichtsverzuim. Dit zou slechts anders zijn indien die verslaving moet worden toegeschreven aan een zodanig, niet door die verslaving veroorzaakt, psychisch defect waardoor betrokkene niet in staat moet worden geacht zijn wil ten aanzien van zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen. De aanwezigheid van een dergelijke uitzonderlijke situatie heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Dat eiser kort na 27 mei 2013 is opgenomen in een psychiatrische kliniek leidt niet tot de conclusie dat de verslaving van eiser is toe te schrijven aan een psychisch defect waardoor hij niet in staat was zijn wil ten aanzien van zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen. Ook het door eiser in het geding gebrachte medisch rapport van 5 september 2014 leidt niet tot die conclusie, nu hieruit volgt dat het niet mogelijk is vast te stellen of een depressieve stoornis de oorzaak of het gevolg is van het alcoholmisbruik. De door eiser genoemde uitspraak van de CRvB van 13 november 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2464) ziet niet op de vraag of de als plichtsverzuim verweten gedraging toerekenbaar is, maar op de vraag of de werkloosheid in het kader van de toekenning van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet verwijtbaar is, waarvoor een ander toetsingskader geldt. In de door eiser genoemde uitspraken van de CRvB van 4 maart 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL6917) en 19 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH4522) ging het evenmin om de vraag of de als plichtsverzuim verweten gedraging toerekenbaar was, maar om de vraag of de ongeschiktheid van de ambtenaar voor zijn functie al dan niet een medische oorzaak had. Uit deze uitspraken kan dan ook niet worden afgeleid dat de in deze zaak als plichtsverzuim verweten gedraging niet toerekenbaar is. 8. Gelet op het voorgaande is sprake van een van toerekenbaar soortgelijk plichtsverzuim, zodat verweerder de bevoegdheid toekwam het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het licht van het onder 5 vermelde toetsingskader niet worden staande gehouden dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. In dat kader acht de rechtbank van belang dat eiser, in verband met de eerder gegeven schriftelijke berispingen en het voorwaardelijk ontslag, een gewaarschuwd man was. Dat verweerder, zoals eiser stelt, geen alcoholbeleid hanteert, doet hier niet aan af. Ook acht de rechtbank van belang dat, in tegenstelling tot wat eiser stelt, verweerder eiser heeft proberen te helpen bij de aanpak van zijn alcoholverslaving. Zo heeft de leidinggevende van eiser op 30 september 2010 telefonisch toegezegd te willen helpen bij zijn alcoholproblematiek, hebben op initiatief van verweerder naar aanleiding van het gesprek op 6 oktober 2010 gesprekken met de bedrijfsarts en bedrijfsmaatschappelijk werk over de alcoholproblematiek van eiser plaatsgevonden teneinde eiser door te verwijzen naar een specialist en heeft verweerder eiser in het voornemen disciplinaire maatregel van 20 juli 2012 en het besluit van 10 september 2012 aangeboden samen hulp te zoeken bij de alcoholproblematiek. Eiser heeft tijdens het gesprek met de plaatsvervangend vestigingsdirecteur, het waarnemend hoofd arbeid en de HR-adviseur op 28 mei 2013 erkend dat hij de aangeboden hulp iedere keer heeft afgewezen. Dat het eiser niet lukte zijn alcoholverslaving onder controle te krijgen, kan verweerder dan ook niet worden tegengeworpen. Van verweerder kon niet langer worden gevergd een werknemer, die afspraken telkens niet nakwam, in dienst te houden. Dat eiser gedurende een lange periode goed gefunctioneerd heeft, maakt dat niet anders.
10. De stelling van eiser dat hij door zijn opname in een psychiatrische kliniek zijn zienswijze op het voorgenomen strafontslag onvoldoende kenbaar heeft kunnen maken, leidt niet tot gegrondverklaring van het beroep. De opname van eiser heeft geduurd tot 10 juli 2013 en het primaire besluit is pas op 26 juli 2013 genomen. Het is niet gebleken dat eiser in de periode tussen 10 juli 2013 en 26 juli 2013 niet in staat was zijn zienswijze kenbaar te maken. Voorts heeft eiser ook in bezwaar en beroep alles naar voren kunnen brengen wat hij voor de beoordeling van zijn zaak van belang vindt.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.