ECLI:NL:CRVB:2013:2464
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over verwijtbare werkloosheid en alcoholgebruik tijdens werktijd
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 13 november 2013, wordt de zaak van appellant besproken die sinds 2003 als sociaal pedagogisch hulpverlener werkzaam was bij een stichting voor geestelijke gezondheidszorg. Appellant werd vrijgesteld van werkzaamheden na vermoedens van alcoholgebruik tijdens werktijd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij tijdens werktijd onder invloed van alcohol verkeerde. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar in hoger beroep betoogde appellant dat hem geen verwijt kon worden gemaakt vanwege zijn psychische gesteldheid en alcoholverslaving.
De Raad oordeelt dat het Uwv niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant verwijtbaar was in zijn gedragingen. De Raad wijst op de summiere rapportage van de bezwaarverzekeringsarts, die geen rekening hield met de langdurige verslavingsproblematiek van appellant. De Raad concludeert dat het Uwv niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij de besluitvorming en dat er onvoldoende bewijs is dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. De Raad kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat er aanvullende gegevens nodig zijn voor de beoordeling van het recht op WW-uitkering. Het Uwv wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.