ECLI:NL:RBROT:2013:8632

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
ROT 12/3801
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet aan vreemdeling zonder verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Canadese eiseres, die geen verblijfsstatus in Nederland heeft, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiseres, die een dochter heeft met de Nederlandse nationaliteit, verzocht om kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor de periode van het vierde kwartaal van 2010 tot en met het eerste kwartaal van 2012. De Sociale Verzekeringsbank weigerde dit, omdat de eiseres niet verzekerd was op grond van de AKW, aangezien zij geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor verzekering onder de AKW, zoals vastgelegd in de relevante wetgeving.

De rechtbank overwoog dat de eiseres, ondanks haar pogingen om een verblijfsvergunning te verkrijgen, niet aannemelijk had gemaakt dat haar kind zodanig van haar afhankelijk was dat het niet anders kon dan met haar buiten de Unie verblijven. De rechtbank verwees ook naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep, die bevestigden dat de eiseres geen recht op kinderbijslag kon ontlenen aan de artikelen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 12/3801

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te[woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. P. Hanenberg,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,
gemachtigde: de heer J.Y. van de Berg.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres vanaf het vierde kwartaal van 2010 tot en met het eerste kwartaal van 2012 kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) te verstrekken ten behoeve van haar dochter[naam].
Bij besluit van 18 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij faxberichten van 16 juli 2013 heeft eiseres en bij brief van 26 juli 2013 heeft verweerder gereageerd op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:131).
Vervolgens hebben partijen toestemming gegeven voor het achterwege laten van de nadere zitting.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft de Canadese nationaliteit. Haar kind,[naam] (het kind) is geboren op 7 december 2009 en heeft de Nederlandse en Canadese nationaliteit. Eiseres woont zelfstandig met haar kind en is gescheiden van de vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft.
2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres gedurende de genoemde periode niet verzekerd was op grond van de AKW, omdat zij geen verblijfsrecht heeft in Nederland en niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 11 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746) (hierna: het Besluit).
3.
Eiseres wil met haar kind in Nederland een bestaan opbouwen. Daartoe en ter verkrijging van een verblijfsvergunning voert zij de nodige procedures. Zij wijst erop dat de rechtbank ‘s-Gravenhage (nevenzittingsplaats Dordrecht) (procedurenummer 11/22576) haar beroep gegrond heeft verklaard. Volgens eiseres is de weigering haar kinderbijslag te verlenen in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de artikelen 3 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK) en artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals onder andere bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 maart 2011, C-34/09, Ruiz Zambrano (www.curia.europa.eu; zaaknummer C-34/09).
Eiseres wijst in dit kader tevens op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 17 december 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY5173), waarin de Raad in het kader van de AKW heeft overwogen dat het afgeleide verblijfsrecht van een in Nederland verblijvende vreemdeling als ouder met een kind met de Nederlandse nationaliteit, wel degelijk grond kan opleveren voor toekenning van kinderbijslag.
4.1.
In artikel 6, eerste lid, van de AKW is bepaald dat verzekerd krachtens die wet degene is die ingezetene is. Op grond van het tweede lid is niet verzekerd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op grond van het derde lid kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
4.2.
Op grond van artikel 8 van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunningvoor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
(…)
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
4.3.
Op grond van artikel 11 van het Besluit is verzekerd op grond van de volksverzekeringen de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder f tot en met k, van de Vreemdelingenwet 2000 indien hij:
a. in Nederland, met uitzondering van het continentaal plat, in overeenstemming met de Wet arbeid vreemdelingen arbeid in dienstbetrekking verricht uit hoofde waarvan hij aan de loonbelasting is onderworpen;
b. op het continentaal plat arbeid in dienstbetrekking verricht uit hoofde waarvan hij aan de loonbelasting is onderworpen.
Op grond van het tweede lid blijft de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, verzekerd op grond van de volksverzekeringen indien hij uit hoofde van het verrichten van arbeid als bedoeld in het eerste lid recht heeft op betaling van loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet, de Werkloosheidswet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, alsmede indien de arbeid, bedoeld in het eerste lid, tijdelijk is onderbroken als gevolg van verlof, staking of uitsluiting.
5.
Het betoog van eiseres strekt ertoe dat aan haar alsnog een verblijfsvergunning moet worden verstrekt op grond van artikel 20 van het VWEU, als gevolg waarvan verweerder haar alsnog een uitkering op grond van de AKW moet toekennen.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Afdeling bij uitspraak van 28 juni 2013 het door de minister ingestelde hoger beroep tegen genoemde uitspraak 30 maart 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage gegrond heeft verklaard en deze uitspraak heeft vernietigd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het kind zodanig van haar afhankelijk is dat het als gevolg van de besluitvorming van de staatssecretaris geen andere keus heeft dan met haar buiten de Unie te verblijven. Het kind wordt derhalve niet het effectieve genot ontzegd van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten. De Afdeling heeft het beroep van eiseres alsnog ongegrond verklaard.
Met deze uitspraak staat in rechte vast dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. De situatie als bedoeld in de door eiseres aangehaalde aangehaalde uitspraak van de Raad van 17 december 2012, waarbij is overwogen dat verweerder moet onderzoeken of eiseres aan artikel 20 van het VWEU een verblijfsrecht kan ontlenen, doet zich dan ook niet (meer) voor.
6.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op grond van artikel 6 van de AKW geen recht heeft op kinderbijslag over de genoemde periode.
7.
Voor het beroep op artikel 8 van het EVRM verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740), waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat belanghebbenden aan dit artikel niet het recht kunnen ontlenen op verzekering ingevolge de AKW in afwijking van artikel 6, tweede lid, van die wet.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op het IVRK wijst de rechtbank op vaste jurisprudentie van de Raad (bijvoorbeeld van 13 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW4281) dat de artikelen 3 en 27 van het IVRK niet een ieder kunnen binden in de zin van artikel 94 van de Grondwet. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres aan deze artikelen dan ook geen recht op kinderbijslag ontlenen.
8.
Het beroep is ongegrond.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, voorzitter, en mr. J. Bergen en
mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.