ECLI:NL:RBOVE:2025:6314

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
ak_25_1121
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een Wmo-aanvraag voor een traplift en de beoordeling van de zorgvuldigheid van het besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van een gemeente over de afwijzing van een aanvraag voor een traplift op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres had op 5 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een traplift, die door het college op 27 februari 2025 werd afgewezen. Eiseres stelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen en de noodzaak voor ondersteuning niet had kunnen vermijden. De rechtbank oordeelde dat het college de aanvraag niet had mogen afwijzen, omdat eiseres bij haar verhuizing rekening had gehouden met haar beperkingen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college niet langer mag stellen dat eiseres de noodzaak tot ondersteuning heeft kunnen vermijden. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1121

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. M.P. Smit,
en

het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats],

gemachtigde: R.A.H. Gossink.

Procesverloop

1.1
Bij besluit van 5 augustus 2024 heeft het college de aanvraag van eiseres om haar in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in aanmerking te brengen voor een traplift afgewezen.
1.2
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar ingesteld. Met het bestreden besluit van
27 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.3
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
Eiseres is bekend met beperkingen. Sinds 2018/2019 heeft zij gewoond in [plaats]. Eiseres is in juni 2024 verhuisd naar een woning in de gemeente [woonplaats]. De gemeente [woonplaats] heeft hierover een melding ontvangen.
2.2
Op 11 juli 2024 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Na onderzoek heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder 'Procesverloop'.

Standpunten van partijen

3.1
Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de kosten voor een traplift vermijdbaar en voorzienbaar waren. Eiseres is met haar lichamelijke beperkingen verhuisd naar een voor haar niet geschikte woning. Eiseres had terughoudendheid moeten betrachten bij het accepteren van een niet geschikte woning, gelet op haar ervaringen met de Wmo 2015. Hoewel eiseres vooraf navraag heeft gedaan bij de gemeente, is niet gebleken dat er toezeggingen over de plaatsing van een traplift zijn gedaan. Tijdens de hoorzitting is nog ter sprake gekomen of toepassing van het evenredigheidsbeginsel in dit geval tot een andere uitkomst zou moeten leiden. Het college heeft verschillende mogelijkheden onderzocht, die niet tot een andere uitkomst hebben geleid.
3.2
Eiseres stelt dat het college de belangenafweging in deze zaak niet voldoende zorgvuldig heeft gemaakt en onvoldoende aandacht heeft gehad voor de spoedeisendheid van de verhuizing in deze moeilijke tijden. Eiseres heeft intensief gezocht naar een geschikte woning nadat de gemeente [plaats] niet meer wilde meewerken aan een trapliftvoorziening. In [woonplaats] had woningbouwvereniging [woningbouwvereniging 1] een eengezinswoning beschikbaar waarin een traplift geplaatst zou kunnen worden. Op advies van [woningbouwvereniging 1] heeft eiseres contact opgenomen met de afdeling Wmo van de gemeente [woonplaats]. Daar leken wel mogelijkheden. Helaas heeft de doorverwijzing naar het wijkteam niet tot meer duidelijkheid geleid en sindsdien is eiseres van het kastje naar de muur gestuurd. De woning is prima geschikt; alleen doordat de gemeente niet wil meewerken aan een trapliftvoorziening en ook nog eens ontwijkend reageert op verzoeken om (medische/sociale) urgentie voor een woning met traplift of gelijkvloers, is sprake van een patstelling. Het juridisch loket kon ook niets voor eiseres bereiken en juridisch blijft de vraag over wie nu waarvoor verantwoordelijk is. De huisvestingsverordening van de gemeente kent wel urgentie. Woningbouwverenigingen [woningbouwvereniging 2] en [woningbouwvereniging 1] wijzen naar de gemeente. De situatie is op dit moment zorgelijk. Eiseres slaapt in de woonkamer in de sta-op-stoel. De kinderen moeten zich boven zien te redden. De toegezegde huishoudelijke hulp is al weken niet verschenen wegens ziekte. Zij wil boven niet schoonmaken, omdat de kinderen blijkbaar niet voldoende hebben opgeruimd. De menselijke maat is ver te zoeken en eiseres hoopt dat de rechtbank het college een zetje kan en wil geven om toch een voorziening c.q. een urgentie af te geven. Desnoods een persoonsgebonden budget waarmee eiseres een traplift kan huren of leasen. Dit kost uiteindelijk minder dan wanneer eiseres helemaal in de hulpverlening en de schulden en medische problematiek belandt.
3.3
Het college ziet in het aangevoerde geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen. Ten aanzien van de belangenafweging heeft het college gewezen op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en de Rechtbank Den Haag. [1]

Beoordelingskader

4.1
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college (onder meer) niet op eigen kracht kan verminderen of wegnemen.
4.2
Op grond van artikel 3.1, zesde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning [woonplaats] 2019 (Verordening), komt een ondersteuningsaanvrager niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie als:
(...)
b. de noodzaak tot ondersteuning vermijdbaar was;
c. de voorziening voorzienbaar was en maatregelen konden worden getroffen om de hulpvraag overbodig te maken;
(...)

Beoordeling door de rechtbank

5. Het gaat in deze procedure om de vraag of het college de aanvraag om een traplift op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank beoordeelt deze vraag aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vloeit voort dat een betrokkene, voordat zij verhuist, rekening moet houden met de al aanwezige beperkingen en de redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling hiervan. [2] Bijgevolg mag in beginsel geen woning worden geaccepteerd, zonder dat is nagegaan of deze woning voor de betrokkene gelet op diens beperkingen geschikt is. Indien een woning eerst geschikt moet worden gemaakt, ligt het in beginsel op de weg van de betrokkene om bij het college te informeren of het college de betreffende voorzieningen kan bieden. Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat bij voornoemde informatieplicht van betrokkene diens doenvermogen in acht moet worden genomen, die mede kan worden beïnvloed door de beperkingen die de betrokkene ondervindt. Eveneens moet hierbij rekening worden gehouden met de complexiteit van het stelsel van sociale zekerheidswetgeving, die mede wordt beïnvloed door lokale verschillen in uitvoeringsregelgeving en beleid. [3] Voorts moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel, in die zin dat van een betrokkene niet kan worden verlangd eindeloos op zoek te blijven naar een geschikte woning, als die niet redelijkerwijs te vinden is en voorts een geschikt te maken woning wel voorhanden is. Iedere andere uitleg zou indruisen tegen de gedachte achter de Wmo 2015, die immers beoogt dat mensen ondersteuning en zorg aangeboden krijgen die aansluit op hun persoonlijke omstandigheden en levensfase. [4]
6.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres is verhuisd naar een woning die voor haar beperkingen ongeschikt is. Ook is niet in geschil dat eiseres ervan op de hoogte was dat zij verhuisde naar een voor haar beperkingen ongeschikte woning. De woning is evenwel volgens eiseres, middels een traplift, geschikt te maken. Uit hetgeen eiseres onbetwist heeft verklaard, leidt de rechtbank verder af dat eiseres langdurig heeft gezocht naar een passende woning of een passend te maken woning. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres op zitting heeft uitgelegd dat zij uitgebreid heeft gezocht naar hoe de Wmo 2015 werkt. Zij kon hierover geen concrete informatie vinden. Zij heeft verklaard dat zij in mei 2024 al telefonisch contact heeft opgenomen met de gemeente over de mogelijkheden. Dat eiseres telefonisch contact heeft opgenomen met de gemeente [woonplaats] wordt ondersteund door haar e-mail van 28 mei 2024 aan Woningstichting [woningbouwvereniging 1] [woonplaats]. Hierin heeft eiseres vermeld dat zij al contact heeft gehad met een Wmo-consulente van de gemeente [woonplaats] en dat zij zich online al heeft aangemeld bij het wijkteam. Zij kreeg geen concrete antwoorden op wat voor haar mogelijk zou zijn.
6.3
Een passende woning heeft eiseres aldus niet kunnen vinden. Zij heeft wel de woning gevonden waar deze zaak over gaat, en waarover zij contact heeft opgenomen met de Wmo-consulent. Die woning is volgens haar en volgens de woningbouwstichting passend te maken, hetgeen overigens door het college ook niet met een concrete onderbouwing wordt betwist, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de woning passend kan worden gemaakt.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de door haar beschreven zoektocht er blijk van heeft gegeven dat zij rekening heeft gehouden met haar beperkingen in de mate die van haar, mede gelet op haar doenvermogen als gevolg van haar beperkingen, mag worden verwacht. Het college had tegen die achtergrond geen verdergaande eisen mogen stellen. Daarbij acht de rechtbank ook van belang, in het licht van het evenredigheidsbeginsel, dat de woning waar eiseres voorheen woonde niet passend was en ook niet passend was te maken. Dat het college verder niet concreet op eiseres haar vragen heeft gereageerd, zoals hiervoor onder 6.2 is beschreven, dient in dit verband voor rekening en risico van het college te komen.
6.5
De rechtbank is aldus van oordeel dat gelet op bovengenoemde omstandigheden niet kan worden gesteld dat eiseres bij haar verhuizing geen rekening heeft gehouden met haar beperkingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college de aanvraag van eiseres niet heeft kunnen afwijzen met de motivering dat zij de noodzaak tot ondersteuning heeft kunnen vermijden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor uiterlijk zes weken. De rechtbank draagt het college daarbij op eiseres niet langer tegen te werpen dat zij de noodzaak tot ondersteuning heeft kunnen vermijden. Het college zal dienen te beoordelen of een traplift in het kader van de Wmo 2015 noodzakelijk is ter opheffing van de beperkingen, die eiseres ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie, zoals bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.
9. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als
volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet het college de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 februari 2025;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast het college het griffierecht van € 53,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-, te betalen aan de rechtshulpverlener.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603, en van 28 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3881 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8808.
2.CRvB 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603, r.o. 4.3.4.
3.Vgl. naar analogie Conclusie Raadsheer A-G De Bock 10 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2086, ihb overweging 8.37.
4.MvT