ECLI:NL:RBOVE:2025:561

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
11197037 \ CV EXPL 24-2614
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overboeking door bestuurder van vennootschap in faillissement

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, gaat het om de onrechtmatige overboeking van € 8.000,00 door gedaagde 2, die als bestuurder en aandeelhouder van gedaagde 1 B.V. op 20 maart 2022 een bedrag overmaakte van de failliete vennootschap [bedrijf 1] B.V. naar de rekening van gedaagde 1 B.V. Het faillissement van [bedrijf 1] B.V. werd op 18 april 2023 uitgesproken. De curator, mr. [eiser], vorderde een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld en eiste terugbetaling van het overgemaakte bedrag. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde 2 onrechtmatig en bewust roekeloos heeft gehandeld door gelden uit de failliete vennootschap te onttrekken, terwijl zij op de hoogte was van de financiële problemen van [bedrijf 1]. De rechter stelde vast dat gedaagde 2, door de overboeking, de gezamenlijke schuldeisers benadeelde en dat haar handelen niet gerechtvaardigd was. De vordering van de curator werd toegewezen, en gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag, vermeerderd met rente en kosten. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de curator.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11197037 \ CV EXPL 24-2614
Vonnis van 28 januari 2025
in de zaak van
MR. [eiser], handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V.,
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
eisende partij,
hierna te noemen:
mr. [eiser],
aanvankelijk procederend met gemachtigde mr. K. Fuselier, thans in persoon procederend,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partijen,
hierna (samen) te noemen:
[gedaagde 1] B.V.en
[gedaagde 2],
gemachtigde: mr. M.J.H. Mühlstaff.

1.Inleiding en korte samenvatting

[gedaagde 2] was in dienst van [bedrijf 1] B.V. Op 20 maart 2022 heeft [gedaagde 2] een bedrag van € 8.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde 1] B.V., een vennootschap waarvan [gedaagde 2] bestuurder en enig aandeelhouder is. Op 18 april 2023 is het faillissement van [bedrijf 1] B.V. uitgesproken. In deze zaak gaat het kort gezegd om de vraag of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] B.V. ten opzichte van de schuldeisers van [bedrijf 1] B.V. onrechtmatig hebben gehandeld door overboeking van het geldbedrag van € 8.000,00.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 28 juni 2024,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- aanvullende producties van [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2],
- aanvullende producties van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 12 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- spreekaantekeningen van [eiser],
- de akte wijziging van eis van mr. [eiser].
2.2.
Na de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de zaak in overleg met partijen twee weken aangehouden voor minnelijk overleg. Op 20 november 2024 heeft mr. Mühlstaff de kantonrechter bericht dat partijen niet tot een regeling zijn gekomen, en de kantonrechter gevraagd vonnis te wijzen. Het vonnis is bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde 1] B.V. was een bouwbedrijf. Na het overlijden van de heer [naam 2] heeft de heer [naam 1] (hierna:
[naam 1]), door middel van een activa en passiva transactie, de onderneming voortgezet binnen de vennootschap [bedrijf 1] B.V. (hierna:
[bedrijf 1]).
3.2.
De vennootschap [gedaagde 1] B.V. bestaat nog steeds, maar verricht geen activiteiten meer. Bestuurder en aandeelhouder van deze vennootschap is [bedrijf 2] B.V., waarvan [gedaagde 2] bestuurder en aandeelhouder is. [gedaagde 2] is dus middellijk bestuurder (en aandeelhouder) van [gedaagde 1] B.V.
3.3.
[gedaagde 2] is de echtgenote van [naam 2]. Na overname van het bedrijf door [naam 1] is [gedaagde 2] als administratief medewerker in dienst getreden bij [bedrijf 1].
3.4.
Tussen [gedaagde 1] B.V. en [bedrijf 1] bestond een rekening-courant verhouding.
3.5.
[naam 1] heeft als bestuurder van [bedrijf 1] op 28 februari 2022 een insolventiespecialist ingeschakeld, de heer [naam 3].
3.6.
Op 20 maart 2022 heeft [gedaagde 2] een bedrag van € 8.000,00 overgeboekt van de rekening van [bedrijf 1] naar de rekening van [gedaagde 1] B.V.
3.7.
Op 21 maart 2022 heeft [naam 1] het volgende bericht naar [gedaagde 2] gestuurd:

Hé [gedaagde 2], ik zag dat er € 8000 af was gehaald, waar is deze na toe gegaan
[gedaagde 2] heeft even later op dit bericht gereageerd met het volgende bericht:

Dat is om mijn rekening weer op 0 te zetten. Ik zal het je morgenavond laten zien.
3.8.
Namens [bedrijf 1] is een akkoord aangeboden aan de schuldeisers van [bedrijf 1]. [gedaagde 2] heeft meegewerkt aan het voorbereiden van dit akkoord. Er is uiteindelijk geen akkoord gekomen.
3.9.
Bij vonnis van 18 april 2023 is [bedrijf 1] door de rechtbank Overijssel in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. [eiser] als curator.
3.10.
[eiser] heeft als curator met [gedaagde 2] gesproken over de overboeking van 20 maart 2022 en heeft [gedaagde 2] (en [gedaagde 1] B.V.) bij e-mail van 22 maart 2024 gevraagd om terugbetaling.

4.Het geschil

4.1.
Mr. [eiser] vordert – kort samengevat en na wijziging van eis – primair een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld, subsidiair vernietiging van de betaling van € 8.000,00 van 20 maart 2022 en voor recht te verklaren dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld en zowel primair als subsidiair hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 8.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Inleiding
5.1.
Mr. [eiser] heeft in deze zaak, als curator in het faillissement van [bedrijf 1], een zogeheten Peeters/Gatzen-vordering ingesteld. Een dergelijke vordering, genoemd naar het arrest van de Hoge Raad van 14 januari 1983 (ECLI:NL:HR:1983:
AG4521) [1] , kan de curator namens de gezamenlijke schuldeisers instellen wanneer er zich benadeling van de schuldeisers van de failliete vennootschap voordoet. De curator kan in dat geval een vordering op grond van onrechtmatige daad instellen tegen een derde die bij de benadeling betrokken was. Het is daarbij niet vereist dat de derde de benadeling heeft bevorderd of daarvan heeft geprofiteerd. Van betrokkenheid kan ook sprake zijn wanneer de derde in een positie verkeerde dat hij de gestelde benadeling had kunnen voorkomen, maar in plaats daarvan daaraan zijn noodzakelijke medewerking heeft verleend.
5.2.
Voor het slagen van de vordering uit onrechtmatige daad moet mr. [eiser] feiten stellen die, indien ze vast komen te staan, het oordeel rechtvaardigen dat [gedaagde 1] B.V. en/of [gedaagde 2] hebben bewerkstelligd dat de gezamenlijke schuldeisers van de [bedrijf 1] zijn benadeeld dan wel dat zij op onrechtmatige wijze bij die benadeling betrokken waren.
De standpunten van partijen
5.3.
Mr. [eiser] heeft het volgende aangevoerd. [gedaagde 2] heeft, als werkneemster bij [bedrijf 1], eigenhandig geld overgeboekt van de rekening van [bedrijf 1] naar de rekening van [gedaagde 1] B.V. Dit ter begunstiging van zichzelf, aangezien [gedaagde 2] de (middellijk) bestuurder is van en een belang heeft in [gedaagde 1] B.V. De eigenaar van [bedrijf 1], [naam 1], was niet op de hoogte deze overboeking en heeft daar ook geen toestemming voor gegeven. [gedaagde 2] wist dat [bedrijf 1] zich in financieel zwaar weer bevond, er was op het moment van de overboeking namelijk een insolventiespecialist ingeschakeld om de schuldeisers van [bedrijf 1] in kaart te brengen, met als doel het aanbieden van een schuldeisersakkoord. [gedaagde 2], en daarmee [gedaagde 1] B.V., heeft op het schuldeisersakkoord voorgesorteerd, ten nadele van andere schuldeisers. Daarmee is het beginsel van gelijkheid van crediteuren doorbroken, en de verhaalsmogelijkheid van de gezamenlijke schuldeisers is verminderd. Dat maakt dat het handelen volgens mr. [eiser] onrechtmatig is.
5.4.
[gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] zijn van mening dat zij niet onrechtmatig hebben gehandeld, en hebben daartoe het volgende aangevoerd. Op het moment van de overboeking was er geen concreet zicht op een faillissement van [bedrijf 1], [gedaagde 2] wist dat er nog geld binnen zou komen bij [bedrijf 1]. Deze betaling kon er wel af, aldus [gedaagde 2]. [naam 1] heeft naar de overboeking gevraagd, waarna [gedaagde 2] het heeft uitgelegd. [gedaagde 2] ging er wel vanuit dat er gesaneerd zou gaan worden, maar niet dat het tot een faillissement zou komen. Verder hebben [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] aangevoerd dat de overboeking een gangbare transactie was, waarmee bovendien een schuld mee ingelost werd, en dat er op het moment nog verschillende betalingen werden gedaan door [bedrijf 1]. Ter onderbouwing hiervan zijn door [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] een overzicht van af- en bijschrijvingen overgelegd.
De inhoudelijke beoordeling
5.5.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Gelet op de hoedanigheid van [gedaagde 2], namelijk die van werknemer, geldt voor aansprakelijkheid van [gedaagde 2] een hogere drempel, zoals dat bijvoorbeeld ook bij de aansprakelijkheid van een bestuurder het geval is. Gezien die hoedanigheid wordt [gedaagde 2], ook bij een vordering zoals in deze zaak is ingesteld, beschermd door artikel 7:661 BW. In dit verband verwijst de kantonrechter (ter illustratie) naar het arrest [naam 4]/[naam 5]. [2] Uit dat arrest kan worden afgeleid dat wanneer er voor de aansprakelijkheid van derden in verband met hun hoedanigheid een hogere aansprakelijkheidsdrempel geldt – zoals die van een “ernstig verwijt” voor bestuurders, zoals in het [naam 4]/[naam 5]-arrest – die hogere aansprakelijkheidsdrempel blijft gelden, óók wanneer een curator die derde uit hoofde van een Peeters/Gatzen-vordering aanspreekt. Toegepast op dit geval betekent dit dat voor de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] op grond van de door de curator gestelde Peeters/Gatzen-vordering niet voldoende is dat zij op onrechtmatige wijze bij de benadeling van de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] betrokken was, maar dat daarnaast moet komen vast te staan dat haar handelen in dat verband blijkt geeft van (tenminste) bewuste roekeloosheid.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde 2] door de overboeking van 20 maart 2022 zowel onrechtmatig als bewust roekeloos heeft gehandeld. Voor dit oordeel is het volgende van belang. Wat vaststaat is dat [naam 1] van tevoren niet op de hoogte was van de overboeking, en dat hij daar dus ook geen voorafgaande goedkeuring aan heeft gegeven. Dit heeft [gedaagde 2] zelf op de zitting verklaard. Verder staat het vast dat [bedrijf 1] op het moment van de overboeking meerdere (andere) schuldeisers had. [gedaagde 2] was daarvan op de hoogte. Bovendien was er op dat moment door [bedrijf 1] een insolventiespecialist ingeschakeld om die schuldeisers in kaart te brengen. [gedaagde 2] heeft die insolventiespecialist, de heer [naam 3], geholpen bij het in kaart brengen van de schuldeisers om uiteindelijk een schuldeisersakkoord aan te kunnen bieden. Dit maakt dat [gedaagde 2] naar het oordeel van de kantonrechter had moeten weten dat het betalen van alle schuldeisers in dat stadium voor de vennootschap niet meer mogelijk was, en daarmee ook dat het onttrekken van gelden uit de vennootschap tot gevolg zou hebben dat de gezamenlijke schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden benadeeld zouden worden. Dat [gedaagde 2], dan wel [gedaagde 1] B.V., zelf tot die schuldeisers behoorde(n) maakt dit oordeel niet anders. [gedaagde 2] had namelijk, zoals hiervoor overwogen, moeten begrijpen dat de vennootschap in een situatie verkeerde waarin zij niet al haar schuldeisers meer kon betalen. Een belangrijke aanwijzing voor de kantonrechter om aan te nemen dat [gedaagde 2] die wetenschap ook daadwerkelijk had, bestaat erin dat [gedaagde 2] de overboeking vrijwel meteen heeft verricht nadat het saldo van de rekening van [bedrijf 1] dat toeliet. Het stond [gedaagde 2] onder die omstandigheden niet vrij om zichzelf, dan wel de door haar bestuurde vennootschap ([gedaagde 1] B.V.), te bevoordelen. [gedaagde 2] heeft bewust roekeloos gehandeld door gelden buiten het bereik van andere schuldeisers te brengen, en door te sluizen naar een vennootschap waarvan zij (middellijk) bestuurder en aandeelhouder is, terwijl zij had moeten begrijpen dat de vennootschap niet meer in staat was haar al haar schuldeisers te betalen, en dat deze door de door haar verrichte transactie dan ook benadeeld zouden worden.
5.7.
Dat er op het moment van overboeking nog (vele) transacties plaatsvonden op de bankrekening van [bedrijf 1], en dat de overboeking door [gedaagde 2] in die zin geen vreemde transactie was, daar gaat de kantonrechter niet in mee. Uit de door [gedaagde 2] overgelegde bankafschriften blijkt namelijk dat het met name automatische afschrijvingen betreffen.
5.8.
[gedaagde 2] heeft nog aangevoerd dat zij wist dat er nog geld binnen zou komen bij [bedrijf 1], en dat de overboeking daarom – zo begrijpt de kantonrechter – niet onrechtmatig is geweest. Dit heeft [gedaagde 2] echter onvoldoende onderbouwd. [gedaagde 2] heeft namelijk niet uitgelegd om wat voor bedragen dit ging, en waarom dat maakte dat zij niet hoefde te twijfelen aan de rechtmatigheid van de overboeking. Aan die stelling gaat de kantonrechter dan ook voorbij.
5.9.
[gedaagde 2] heeft verder nog aangevoerd dat er geen overleg met mr. [eiser] mogelijk was. Aan deze stelling gaat de kantonrechter voorbij. Uit de door mr. [eiser] overgelegde correspondentie blijkt namelijk het tegendeel, mr. [eiser] heeft aan [gedaagde 2] een aanbod gedaan om deze kwestie minnelijk te regelen. Gelet daarop heeft [gedaagde 2] deze stelling onvoldoende onderbouwd.
5.10.
Gelet op het voorgaande is de vordering ten aanzien van [gedaagde 2] toewijsbaar. De vordering is ten aanzien van [gedaagde 1] B.V. eveneens toewijsbaar, nu [gedaagde 2] ook heeft gehandeld in hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde 1] B.V. [gedaagde 2] heeft weliswaar als werknemer van [bedrijf 1] gelegenheid gehad tot het verrichten van die transactie (en daarom heeft de kantonrechter in het voorgaand haar handelen getoetst aan de aansprakelijkheidsmaatstaf voor werknemers), maar in haar handelen heeft zij eveneens gehandeld als bestuurder van [gedaagde 1] B.V., door in die hoedanigheid de gewraakte transactie te bevorderen en door deze naderhand niet onmiddellijk terug te draaien. Dit handelen kan [gedaagde 1] B.V. worden toegerekend. Die handelwijze kwalificeert, om dezelfde redenen als hiervoor onder 5.6. zijn beschreven, als een ernstig verwijt, zodat ook [gedaagde 1] B.V. als bestuurder tegenover de curator aansprakelijk is.
Conclusie
5.11.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter het primair door mr. [eiser] gevorderde toewijzen. Aan het subsidiair gevorderde komt de kantonrechter daarom niet toe.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
5.12.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het
Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 775,00 toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is eveneens toewijsbaar.
5.13.
Tegen de wettelijke rente is door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] B.V. geen verweer gevoerd, zodat deze als op de wet gegrond zal worden toegewezen.
De proceskosten
5.14.
[gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
116,39
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.177,39
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Tot slot
5.16.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat als één (gedeeltelijk) betaalt, de ander (dat deel) niet meer hoeft te betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] - in ’t Hof onrechtmatig hebben gehandeld,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] - in 't Hof hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 8.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 20 maart 2022, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] - in 't Hof hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 775,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 28 juni 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] - in 't Hof hoofdelijk in de proceskosten van € 1.177,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] - in 't Hof niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
veroordeelt [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] - in 't Hof hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025. (wv)

Voetnoten

1.En verder uitgewerkt in de arresten van de Hoge Raad van HR 8 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0401, m.nt. [naam 6] (Nimox/[naam 7], Nimox/Auditrade); HR 23 december 1994, NJ 1996/627 (Notaris V/Curatoren THB); HR 23 december 1994, NJ 1996/628 (Notaris M/Curatoren THB); HR 15 september 1995, NJ 1996/629, m.nt. [naam 8] (Notaris E/ Curatoren THB); HR 21 december 2001, NJ 2005/95 ([naam 9]/[naam 10]); HR 21 december 2001, NJ 2005/96, m.nt. [naam 11] ([naam 12]/[naam 13]); HR 16 september 2005, NJ 2006/311, m.nt. [naam 14] ([naam 15]/[naam 16] q.q.); HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3917 ([naam 17]/[naam 18]); HR 14 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN7887 ([naam 19]/Rabobank, of: [naam 20]); HR 5 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:201 ([naam 17] q.q./Notarissen); HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:967.
2.Hoge Raad 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1204.