ECLI:NL:RBOVE:2025:534

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
ak_24_2644
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om herstel kadastrale grens

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om herstel van de kadastrale grens tussen twee percelen. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. L.W. van de Wetering, hebben een beroep ingesteld tegen de beslissing van de bewaarder van het Kadaster, die hun verzoek om herstel op grond van artikel 7t van de Kadasterwet had afgewezen. De rechtbank Overijssel heeft op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in de basisregistratie kadaster (BRK) en dat de bewaarder het verzoek om herstel terecht had afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de procedure van artikel 7t van de Kadasterwet beperkt is en alleen kan worden ingediend als er een verschil is tussen de bijwerking van de BRK en de brondocumenten. De rechtbank concludeerde dat de eisers eerder bezwaar hadden moeten maken tegen de vastgestelde eigendomsgrens, en dat de civiele uitspraken die nu de juiste eigendomsgrens vaststelden, niet konden leiden tot een aanpassing van de kadastrale grens. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en het besluit van de bewaarder bleef in stand. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid voor eisers om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2644

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ir. [eiser 1] en (wijlen) [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

gemachtigde: mr. L.W. van de Wetering,
en

de bewaarder van het Kadaster en de openbare Registers, de bewaarder,

mr. P. Schamp.

Inleiding

Bij besluit van 20 november 2023 (primaire besluit) heeft de bewaarder het verzoek van eisers, om de foutief in de basisregistratie kadaster (BRK) opgenomen kadastrale grens tussen de percelen kadastraal bekend Gemeente [gemeente] sectie [kadastrale aanduidingen 1] en [kadastrale aanduidingen 2] te herstellen, afgewezen.
Met het bestreden besluit van 10 april 2024 op het bezwaar van eisers is de bewaarder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eisers hebben beroep ingesteld. De bewaarder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. De heer [eiser 1] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De bewaarder is in persoon verschenen, vergezeld door [naam 1] .

Totstandkoming van het besluit

Op 27 juli 2020 hebben eisers een klacht bij de bewaarder ingediend betreffende de aanwijs- en metingsprocedure, zoals neergelegd in het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] , van het perceel met nummer [kadastrale aanduidingen 3] in de periode februari/maart 1999 en is tevens verzocht om een correctie van de kadastrale registratie conform de uitdrukkelijk door eisers en hun toenmalige buren beoogde situatie, zoals weergegeven in de bij de akte van levering van 10 december 1998. Deze klacht is door de bewaarder opgevat als een verzoek tot herstel op grond van artikel 7t van de Kadasterwet. De bewaarder heeft het verzoek bij besluit van 14 augustus 2020 afgewezen en heeft het bezwaar daartegen bij besluit van 29 oktober 2020 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 juli 2021 [1] heeft deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 mei 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder de Afdeling) [2] de uitspraak van deze rechtbank bevestigd. De Afdeling heeft daarin overwogen:
“4. Artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet luidt : "Indien een belanghebbende gerede twijfel heeft omtrent de juistheid van een in de basisregistratie kadaster opgenomen gegeven dat krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt, [...] kan die belanghebbende onder opgaaf van redenen aan de Dienst een verzoek tot herstel van dat gegeven in de basisregistratie kadaster doen. [...]".
4.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen {uitspraak van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2907) kan uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7t van de Kadasterwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 544, nr. 3, blz. 18 en 20) worden afgeleid dat met dit artikel is beoogd een regeling te bieden voor het op verzoek van een belanghebbende herstellen van een misslag. Een verzoek tot herstel kan gericht zijn tegen het feit dat de bijwerking zelf onjuist of onvolledig is geschied omdat de bijwerking niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig het resultaat, zoals vermeld in de kennisgeving. Het verzoek kan niet gericht zijn tegen het resultaat van de bijwerking, dat aan de belanghebbende is medegedeeld.
4.2.
In dit geding is niet aan de orde of [eiser 1] eigenaar is van de betwiste strook grond die in de BRK als deel van het perceel van [naam 2] is geregistreerd. [eiser 1] heeft deze vraag terecht aan de burgerlijke rechter voorgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat de bijwerking van de
BRK destijds heeft plaatsgevonden overeenkomstig het relaas van bevindingen van 1 maart 1999 van veldwerk [nummer] . Van een misslag als hiervoor bedoeld is daarom geen sprake. Voor zover [eiser 1] zich op het standpunt stelt dat hij het resultaat van de meting van het perceel in veldwerk [nummer] nog in rechte kan betwisten omdat hij daar destijds geen kennisgeving van heeft ontvangen, volgt de Afdeling hem niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet meer is na te gaan of de meting van het perceel in 1999 in strijd met de regels heeft plaatsgevonden. Indien het zo is dat [eiser 1] in verband met die meting geen uitnodiging voor een aanwijs en geen kennisgeving van het resultaat heeft ontvangen, lag het op zijn weg om daar in verband met de inschrijving van zijn perceel in de BRK navraag naar te doen. Dat hij dat toen niet heeft gedaan en ook niet toen hij
het perceel op 24 februari 2006 verkocht en op 31 december 2018 weer in eigendom kreeg, komt voor zijn rekening en risico. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [eiser 1] eerder dan pas bij zijn verzoek in deze zaak, aan de orde had kunnen en moeten stellen of de
meting van het perceel in 1998 en 1999 in strijd met de regels had plaatsgevonden. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de bewaarder het verzoek om herstel als bedoeld in artikel 7t van de Kadasterwet ten onrechte heeft afgewezen.”
In het civiele geschil tussen eisers en hun buurman [naam 2] betreffende de juridische erfgrens tussen hun percelen heeft de rechtbank Overijssel bij vonnis van 26 mei 2021 [3] voor recht verklaard dat:
(a) [eiser 1] eigenaar is geworden van de strook grond zoals weergegeven op de kaart bij de notariële akte van 10 december 1998, (b) de juridische grens de grens is zoals weergeven op de kaart bij die notariële akte en (c) [eiser 1] eigenaar is van de strook grond tussen die juridische grens en de huidige kadastrale grens van voorheen perceel
[kadastrale aanduidingen 3] . Verder heeft de rechtbank bepaald dat voor de vastgestelde juridische eigendomsgrens op initiatief van [eiser 1] een aanwijs door [eiser 1] en [naam 3] ten overstaan van het Kadaster moet plaatsvinden.
Bij arrest van 7 maart 2023 [4] heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dit vonnis bekrachtigd.
Eiser heeft vervolgens onder verwijzing naar dit arrest een nieuw verzoek tot herstel op grond van artikel 7t van de Kadasterwet gedaan.
Dit verzoek is bij het besluit van 20 november 2023 afgewezen. Het bezwaar hiertegen is (kennelijk|) ongegrond verklaard bij besluit van 10 april 2024. De bewaarder heeft aan deze besluiten ten grondslag gelegd dat een verzoek tot herstel kan worden ingewilligd als er een verschil is tussen de gedane bijwerking van de BRK met de aan de bijwerking ten grondslag liggende brondocumenten. Gebleken is dat de BRK in overeenstemming is met het (landmeetkundig) brondocument, het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] . Dat er mogelijk geen sprake zou zijn van een eensluidende aanwijs (in de akte en het relaas van bevindingen), kan niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van een kennelijke misslag. Het proces van de perceelsvorming kan niet meer ter discussie staan.

Standpunten partijen

Eisers stellen zich op het standpunt dat zij en de bewaarder het eens zijn over het feit dat de kadastrale grens de juridische grens moet volgen en dat de juridische grens de grens is zoals die uit de akte van levering uit 1998 volgt. Naar hun mening is er sprake van een verschil tussen de bijwerking van de BRK met het aan de bijwerking ten grondslag liggende brondocument en dat zou reden moeten zijn voor inwilliging van het verzoek. De bewaarder heeft gelijk dat de BRK in overeenstemming is met veldwerk [nummer] , maar het probleem is juist dat de grens op veldwerk [nummer] niet klopt. De bewaarder dient op grond van artikel 7t van de Kadasterwet de kadastrale grens te herstellen.
De bewaarder stelt zich op het standpunt dat hij ingevolge het bepaalde in artikel 3:19 van het Burgerlijk Wetboek omtrent het inschrijven van stukken een lijdelijke rol heeft. Dit breng met zich mee dat de vraag naar de juistheid van allerhande feitelijkheden alsmede een onderzoek naar onderliggende stukken die uiteindelijk tot de inschrijving hebben geleid, geen onderdeel uitmaakt van het inschrijvingsonderzoek van en door de bewaarder. Dat betekent dat er geen ruimte is om de gewenste civielrechtelijke inschrijving van vonnis en arrest in deze bestuursrechtelijke procedure te bespreken.
Bijhouding van de kadastrale grens vindt plaats op basis van het relaas van bevindingen. Bijhouding inhoudende een nieuw te registeren kadastrale grens heeft tot gevolg dat aan de hand van de aangewezen en te registeren kadastrale grens een nieuwe perceel wordt gevormd en het betrokken perceel wordt vernummerd.

Beoordeling door de rechtbank

1. De inzet van deze procedure voor eisers is te bewerkstelligen dat de kadastrale grens tussen de percelen van hen en hun buurman gelijkgesteld wordt met de inmiddels vastgestelde juridische grens, waarbij de huidige nummering van de percelen wordt gehandhaafd en er geen nieuw perceel ontstaat.
De bewaarder is van mening dat de procedure van artikel 7t van de Kadasterwet niet de mogelijkheden biedt om te realiseren wat eisers wensen. De bewaarder heeft wel alternatieven aangedragen, bijvoorbeeld de vorming van een nieuw perceel, maar die zijn voor eisers nu niet bespreekbaar. Eisers zijn van mening dat de door hen gewenste aanpassing wel kan via een verzoek op grond van artikel 7t van de Kadasterwet.
2. De rechtbank volgt eisers niet.
3. De rechtbank stelt voorop dat de procedure van artikel 7t van de Kadasterwet een beperkte procedure is. Op grond van deze bepaling is de bewaarder bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een in de BRK opgenomen gegeven te herstellen. Dat doet de bewaarder op basis van brondocumenten. Volgens vaste rechtspraak kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat met deze bepaling is beoogd een regeling te bieden voor het op verzoek herstellen van misslagen in de BRK. Een verzoek tot herstel kan gericht zijn tegen het feit dat de bijwerking zelf onjuist of onvolledig is gebeurd omdat de bijwerking niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig het resultaat zoals vermeld in de kennisgeving. Het verzoek kan niet gericht zijn tegen het resultaat van de bijwerking [5] . Het verzoek om herstel kan worden ingewilligd als er een verschil is tussen de bijwerking van de basisregistratie kadaster en de daaraan ten grondslag liggende brondocumenten. Als daartussen geen verschil is, maar een belanghebbende het niet eens is met het resultaat van de bijwerking kan een verzoek om herstel niet worden ingewilligd. Tegen het resultaat van de bijwerking, zoals dat in het brondocument staat, is immers in het verleden bezwaar mogelijk geweest.
4. Gelet op deze rechtspraak ligt alleen ter beoordeling voor of de in de BRK vermelde gegevens berusten op een misslag. Dit is al eerder onderwerp geweest van een procedure tussen partijen. In de uitspraak van 4 mei 2022 heeft de Afdeling bepaald dat destijds van een kennelijke misslag geen sprake was en dat de bewaarder het verzoek om aanpassing op grond van artikel 7t van de Kadasterwet terecht heeft afgewezen.
5. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers – samengevat – er op gewezen dat via de uitspraken van de civiele rechter nu de juiste eigendomsgrens is vastgesteld en dat de aanwijs en inmeting destijds in 1999 niet correct heeft plaats gevonden.
6. Gelet op de beperkte strekking van de procedure van artikel 7t van de Kadasterwet kunnen deze gegevens en argumenten er echter niet toe leiden dat er een aanpassing dient plaats te vinden zoals door eisers is verzocht. De rechtbank wijst hierbij op het oordeel van zowel de rechtbank als de Afdeling in de genoemde uitspraken naar aanleiding van het eerdere verzoek van eisers op grond van artikel 7t van de Kadasterwet. Als eisers het met de destijds getrokken conclusies niet eens waren had zij eerder bezwaar moeten maken.
De nu via civiele uitspraken vastgestelde eigendomsgrens kan evenmin tot de conclusie leiden dat destijds sprake was van een misslag die moet worden hersteld, nog daargelaten of verlegging van de kadastrale grens zoals door eisers verzocht in het stelsel van de Kadasterwet wel tot de mogelijkheden behoort.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dit houdt in dat het besluit van de bewaarder in stand blijft. Eisers krijgen het door hen betaalde griffierecht niet terug.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
Y. van Arnhem, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 14 juli 2021 in de procedure ZWO 20/2359
3.In de procedure C/08/252328 / HA ZA 20-315