ECLI:NL:RBOVE:2025:492

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/08/312750 / HA ZA 24-133
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door tekortkomingen in onderhoudscontract van sprinklerinstallatie

In deze zaak vordert Blueprint Automation B.V. (BPA) schadevergoeding van [gedaagde] B.V. wegens tekortkomingen in de nakoming van een onderhoudscontract voor een sprinklerinstallatie. BPA stelt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door het vastlopen van de pomp in de sprinklerinstallatie, als gevolg van onjuist onderhoud. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit het onderhoudscontract, omdat zij de pomp niet conform de overeengekomen testfrequentie heeft getest en de onderhoudsrapportages onjuist heeft ingevuld. De rechtbank concludeert dat de tekortkomingen van [gedaagde] hebben geleid tot de schade die BPA heeft geleden. De rechtbank wijst de vorderingen van BPA toe, inclusief de schadevergoeding van € 96.385,58, en verklaart dat bepaalde exoneratieclausules in het onderhoudscontract niet van toepassing zijn. De proceskosten worden eveneens toegewezen aan BPA.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/312750 / HA ZA 24-133
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
BLUEPRINT AUTOMATION B.V.,
te Woerden,
eisende partij,
hierna te noemen: BPA,
advocaat: mr. P.J.M. Gerritsen,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. A.J.C. van Gurp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de aanvullende producties van BPA,
- het bericht van 20 september 2024 met productie(s) van BPA,
- de akte vermeerdering van eis van 30 september 2024 van BPA,
- de mondelinge behandeling van 1 oktober 2024, waarbij partijen (vertegenwoordigd) zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Partijen hebben hun standpunten toegelicht waarbij zij gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt tijdens de mondelinge behandeling,
- de akte vermeerdering en wijziging van eis van 16 oktober 2024 van BPA,
- de antwoordakte van 30 oktober 2024 van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de door BPA geleden schade als gevolg van het vastlopen van de pomp in haar sprinklerinstallatie. BPA stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van het tussen partijen gesloten onderhoudscontract en dat [gedaagde] daarnaast onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Volgens BPA heeft [gedaagde] het onderhoud aan de sprinklerpomp structureel onjuist uitgevoerd, als gevolg waarvan vervuiling is opgetreden in de pomp, die de pomp uiteindelijk heeft doen vastlopen. Als gevolg daarvan is de pomp onbruikbaar geworden. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens BPA en dat zij daarom aansprakelijk is voor een deel van de door BPA geleden schade.

3.De feiten

3.1.
BPA houdt zich bezig met de productie van geautomatiseerde verpakkingssystemen voor bedrijven. [gedaagde] is als bedrijf gespecialiseerd in het ontwikkelen en installeren van vastopgestelde brandbeheersings- en brandblussystemen.
3.2.
[gedaagde] heeft in opdracht van BPA in het bedrijfspand van BPA een automatische sprinklerinstallatie met doormeldinstallatie gerealiseerd. Onderdeel van deze sprinklerinstallatie is een Audoli pomp, geleverd door [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1]). Ten aanzien van deze sprinklerinstallatie hebben partijen op
19 april 2017 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 een onderhoudscontract gesloten (hierna: het onderhoudscontract).
3.3.
In het onderhoudscontract staat, voor zover relevant:
“Mits aangeboden in dit contract en omschreven in bijlage 1 ‘onderhoudsplan & componentenoverzicht’ en/of bijlage 2 ‘overzicht werkzaamheden’ worden de werkzaamheden conform onderstaande normen en voorschriften uitgevoerd. In bijlage 1 is per installatiedeel de onderhoudsfrequentie benoemd.
(…)
4.3
Sprinklerinstallaties
De onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd conform de eisen gesteld in: NFPA 25 en VAS 1987
(…)
Prijsoverzicht:
Twee wekelijks testen sprinklerinstallatie € 3.789,-
Preventief onderhoud sprinklerinstallatie € 1.265,-
(…)
Op dit onderhoudscontract en alle daaruit voortvloeiende werkzaamheden en/of diensten zijn,(…)
de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (ALIB 2007) van toepassing. De Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 zijn als bijlage bij dit contract gevoegd en tevens gedeponeerd(…)
9.1
De onderhoudswerkzaamheden aan de installatie worden op basis van de vigerende wet- en regelgeving en voorschriften periodiek uitgevoerd, tenzij de opdrachtgever aanvullende eisen stelt en dit in de bijlagen is vermeld. De frequentie van de preventieve onderhoudswerkzaamheden is in de bijlagen genoemd.
(…)
11.8
Opdrachtgever is verantwoordelijk om voor uitvoering van (onderhouds-) werkzaamheden, aanpassingen aan installatie(s) en reparatie van de installatie(s) de bevoegde instanties (verzekeraar, brandweer, energiebedrijven, milieudienst etc.) te informeren inzake de buiten- en ingebruiksstelling en/of test c.q. controle-werkzaamheden.
(…)
14.1
[gedaagde] is niet aansprakelijk voor schade aan installatie(s), anders dan veroorzaakt of ontstaan door schuld of nalatigheid van [gedaagde] waarbij de contractuele en wettelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] jegens opdrachtgever zich beperkt tot de directe materiele schade en tot een bedrag van de jaarlijkse onderhoudsvergoeding.
14.2
[gedaagde] is niet aansprakelijk voor schade en/of gevolgschade als gevolg van het niet- en/of niet volledig en/of niet tijdig functioneren van installatie(s) of delen van installaties.”
3.4.
In de tot de inhoud van het onderhoudscontract behorende Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (ALIB 2007) staat onder meer:
“Artikel 16
1. Na het tijdstip van oplevering is de technisch aannemer niet meer aansprakelijk voor gebreken tenzij:
die gebreken aan hem zijn toe te rekenen en bovendiende klant die gebreken voorafgaande aan de oplevering niet heeft opgemerkt en
de klant die gebreken op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs niet had moeten ontdekken
(…)
2. Is de technisch aannemer krachtens het bepaalde in lid 1 aansprakelijk, dan is hij slechts gehouden tot vergoeding van de door de klant dientengevolge geleden, directe materiele schade.
(…)
8. De omvang van de door de technisch aannemer te vergoeden schade is beperkt tot het bedrag van de in de Overeenkomst vastgelegde prijs of (…). Bij onderhoudscontracten met een looptijd van meer dan één jaar wordt de prijs gesteld op het totaal aan vergoedingen voor één jaar.”
3.5.
Bij het onderhoudscontract zit bijlage 2, waarin als testfrequentie voor de sprinklerinstallatie ‘twee wekelijks’ staat:
[Afbeelding]
3.6.
Op 20 februari 2023 ontstond er een storing aan de sprinklerpomp (hierna: de pomp) die volgens [gedaagde] te wijten was aan een defect relais. Op 14 april 2023 heeft [gedaagde] tevergeefs geprobeerd de pomp te repareren met een nieuw relais, maar bij het opstarten werkte de pomp niet meer.
3.7.
Op 10 mei 2023 is de pomp gedemonteerd voor onderzoek. Op 15 mei 2023 heeft [gedaagde] een tijdelijke brandalarmeringsvoorziening aangebracht.
3.8.
Op 11 mei 2023 heeft leverancier [bedrijf 1] op verzoek van [gedaagde] de pomp op 11 mei 2023 geïnspecteerd. Zij stelden het volgende vast:
[Afbeelding]
Inspectie rapport
To
:
Date of repair
: 11-05-2023
Customer
: [bedrijf 1]
Machine
: Audoli pomp 316.015
Customer ref
:
Type of mach
: n.b.
Order No
: [nummer]
Serial nr
: n.b.
Facility
:
Equipment ID
: Audoli pomp 316.015
 Inspectie pompdeel Audoli pomp met onderste standpijp met korte tussenas en 1x sterstuk.
Gevonden problemen en Mogelijke oorzaken.
 Pomp stond muurvast en met het waaier in de onderste stand in de zuigmond!
 Demontage van de zuigmond en waaier 1e trap ging probleemloos en zag er goed uit.
 Demontage van de 2e trap niet, de pompbowl zat muurvast gekit (dit was bij alle zo), deze d.m.v. verwarmen met een brander losgemaakt en toen bleek dat de huisslijtring vastgelopen op de waaier zat. En dat de huisslijtring in de pompbowl (is afkeur) radiaal en axiaal ingelopen is (onderrand van de huisboring is helemaal weg)
 Demontage van de 2e trap waaier was ook niet op een normale manier mogelijk omdat deze muurvast op de as zat, hebben deze met de pompbowl van de 3e trap er af geperst + warmstoken. Bij inspectie van de boring bleek dat de spiebaan ca. 1mm inslag had t.g.v. het vastlopen waaier slijtring. Hierdoor is de pompas ook beschadigt bij de spiebaan waardoor de RVS ? glijlagerbus erachter is gaan vreeten met de as en de as dus afkeur is!
 Demontage van de 3e trap ging hierdoor ook moelijk en door de schade aan de as is de boring hiervan zwaar beschadigt en afkeur.
 Slijtringen 3e en 4e trap hebben alle zware inloop zowel de huis als op de waaier.
 Na het glad schuren van de pompas kon de waaier van de 4e en de 5e trap vrij makkelijk gedemonteerd worden. Boring 4e trap is ook afkeur.
 Bij het opmeten van de nog goede 1e en 5e trap slijtringen bleek dat de spelling hiervan ca. 0,20- 0,25mm te zijn dit in combinatie met de rubberlager die vlgs de meegeleverde documentatie (pagina 14) tussen de 0,2- 0,4mm mag zijn
is de kans dat de slijtringen gaan aanlopen wel erg groot!!
 Pompas is afkeur i.v.m. vreetsporen en schade aan spiebaan ook slingert deze ca.0,18mm aan de bovenzijde en heeft de schroefdraad gevreten in de koppelbus
 Koppelbus pompas met korte tussenas vastgevreten op beide assen deze doorgeslepen om mee draad schade aan de assen te voorkomen, deze koppel bus is een verloop bus van M42x2 naar M45x2 as draad!
 Korte tussen-as vervangen i.v.m. draad schade, op de bovenzijde zat een los opgeschroefde koppelbus hiervan is de draad nog goed alleen zitten er wel diverse deuken op van slaan met een hammer.
 Alle as lager bussen hebben lichte/matige inloop t.o.v. de rubberlagers deze en de rubberlagers ook die in het sterstuk preventief vervangen.
 De doorsnede tekening in meegeleverde documentatie komt niet helemaal overeen met de door ons gedemonteerde pomp!? Tussen de waaiers zit 2x een vulring een afstands bus en een as-lagerbus, op de tekening is dit 1x een as-bus.
3.9.
Bij e-mail van 25 mei 2023 schrijft [gedaagde] onder meer aan BPA:
“In navolging op ons overleg gisteren en ons onderzoek nadien het volgende. De sprinklerpomp is dusdanig beschadigd dat herstel qua kosten duurder uitvalt dan vervanging, eigenlijk zelf niet mogelijk is.
(…)
Op uw vraag over de oorzaak van de slijtage hebben wij op dit moment nog geen sluitende conclusie, wij dringen er zeer nadrukkelijk bij W&B op aan om dit uit te zoeken en te delen.”
3.10.
In opdracht van BPA heeft [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]) de pomp onderzocht. Zij heeft een rapport uitgebracht op 30 juni 2023. In dat rapport staat, voor zover relevant:
Conclusie
De as wordt gecentreerd met een speling van 0,2 tot 0,4 mm terwijl de maximale ruimte tussen de waaier en de slijtring 0,2-0,25 mm bedraagt. Bij een geringe slijtage/slingering zal de waaier dus gaan aanlopen tegen de slijtring. Hierdoor wordt de waaier warm en gaat uitzetten. Hierdoor gaat de waaier met een negatieve speling in het huis draaien waardoor verdere warmteontwikkeling ontstaat en uiteindelijk de waaier op de huisslijtring van de 2e trap is vastgelopen. Dus door een (te) krappe speling (af fabriek) van de onderdelen van de pomp kan de waaier reeds na korte tijd, a.g.v. slijtage, vastlopen.
(foto’s van de pomp, toevoeging rechtbank)
Opmerking: De monteur heeft aangegeven dat documentatie is ontvangen van een soortgelijke pomp maar niet van dit exacte type. Hierdoor kan de maatvoering niet exact overeen komen.”
3.11.
In september 2023 liet BPA de pomp(computer) uitlezen. BPA heeft het onderhoudscontract met [gedaagde] per 14 september 2023 opgezegd. Bij brief van
17 oktober 2023 heeft BPA [gedaagde] formeel aansprakelijk gesteld.
3.12.
In verband met de informatie van de pomp(computer) heeft [bedrijf 2] op instructie van BPA de pomp opnieuw onderzocht, gezamenlijk met een metallurgisch expert van EMHA B.V. Bij brief van 8 maart 2024 informeert [bedrijf 2] BPA over de bevindingen. In die brief staat, voor zover relevant:
Metallurgisch rapport
Het rapport van EMHA (welke alsbijlage 1is bijgevoegd) vermeldt de volgende observaties:
  • Aan de binnenzijde van de vastgelopen slijtring van de waaier van de 2e trap bevond zich een aanzienlijke neerslag van bruine (roestkleurige) vervuiling.
  • De ruwe oppervlakte zoals waargenomen op de onderste waaiers (1e en 2e trap) betrof een laag oxidatie product, meest waarschijnlijk kalk.
De conclusies die EMHA trekt uit haar onderzoek zijn de volgende:
  • Het is onwaarschijnlijk dat een passingsfout van de waaier in de slijtring, dus een incourante speling reeds vanaf installatie, als oorzaak kan gelden gezien de leeftijd van de pomp op het moment van falen.
  • Het is onwaarschijnlijk dat de pomp (geheel) droog heeft gedraaid.
  • Deeltjes/vuil afkomstig uit het bassin als oorzaak is onwaarschijnlijk omdat er geen krassen in de loopvlakken zichtbaar zijn veroorzaakt door dergelijke deeltjes.
  • Vervuiling van de pomp door corrosie en kalkafzetting is de meest waarschijnlijke oorzaak van het vastlopen, vermoedelijk door een lange periode van stilstand.
Draaiuren van de pomp
EMHA is de mening toegedaan dat het feit dat de pomp onvoldoende heeft gedraaid, de meest waarschijnlijke oorzaak van het vastlopen is. Het volledige log is te uitgebreid om hier integraal weer te geven, maar wij hebben uit dit log de onderstaande grafiek gemaakt, welke ook inbijlage 2is terug te vinden.(…)
Uit bestudering van deze gegevens kan het volgende worden opgemerkt:
  • Tussen 18 mei 2017 en 06 maart 2023 zijn er 168 dagen geweest dat de pomp draaide.
  • Het interval tussen twee opvolgende testen was doorgaans (ongeveer) 14 dagen, maar nooit wekelijks.
  • Totaal 27 keer is de periode tussen momenten van draaien langer geweest dan 14 dagen, gemiddeld 18 dagen.
  • De gemiddelde draaitijd per dag dat de pomp draaide was 10m02s (10 minuten en 2 seconden).
  • Per september 2019 is de gemiddelde draaitijd omhoog gegaan:

Tot en met 2 september 2019 was de gemiddelde draaitijd per dag 07m10s. Dit is inclusief onderhoud; voor alleen de testcycli was de gemiddelde draaitijd 03m51s.

Na 2 september 2019 was de gemiddelde draaitijd per dag 11m59s. Dit is inclusief onderhoud; voor alleen de testcycli was de gemiddelde draaitijd 11m29s.
  • Bovenstaand benoemd dus gemiddelde draaitijden per dag. Er zijn daarom dagen dat er meer is gedraaid, maar ook een aanzienlijk aantal dagen dat er korter is gedraaid.
  • Voor alle tijden geld dat draaitijden per dag niet noodzakelijk aaneengesloten zijn
gemaakt.
Conclusies
Het vastlopen van pompen gebeurt in de meeste gevallen door onvoldoende koeling,
bijvoorbeeld als er geen/te weinig stroming plaatsvindt (bijvoorbeeld door een gesloten
persafsluiter). De pomp wordt dan heet, de waaier zet uit en gaat aanlopen. Het is ons niet
bekend of er tijdens de laatste testsessie fouten zijn gemaakt waardoor de pomp warm zou
kunnen zijn geworden. Men kan dan denken aan het abusievelijk gesloten laten van afsluiters, zoals de afsluiter van de retour.
Het metallurgisch onderzoek heeft echter wel duidelijk aangetoond dat er in de pomp diverse ongewenste afzettingen zijn aangetroffen, zoals kalk en roest. Dit roest bevond zich onder andere aan de binnenzijde van de rubberen aslagers. Het roest werd, zoals het metallurgisch rapport aantoont, ook aangetroffen tussen de waaier van de 2e trap en de slijtring. Omdat het bronzen materiaal waarvan de waaier en slijtring zijn geconstrueerd niet roestkleurig corrodeert, is duidelijk dat dit roestresiduen betreft uit andere delen van de pomp en/of installatie. Wij hebben gezien dat de pomphuizen corrosie vertoonden, dus het is zeer wel mogelijk dat de roestvorming hiervan afkomstig is. Dergelijk roest kan zich alleen afzetten tussen waaier en slijtring als de pomp stilstaat.
Het is uiteraard onwenselijk dat zich dergelijke vervuiling afzet op, of verzamelt in, kritische onderdelen van de pomp. Draaiende delen die met geringe onderlinge speling ten opzicht van elkaar bewegen, zoals bijvoorbeeld de waaiers en slijtringen, kunnen nadelige effecten ondervinden van afzettingen van vuil en roest. Zoals wij reeds in onze brief van 30 juni 2023 hebben aangegeven, is de speling tussen waaier en slijtringen kritisch. Omdat de pomp wel bijna 6 jaar heeft kunnen draaien sinds installatie, is die speling op zichzelf mogelijk geen reden tot vastlopen van de pomp, maar als er andere afwijkingen gaan ontstaan zoals vervuiling, dan is die beperkte speling onvoldoende groot om dit te compenseren.
In die zin is het aannemelijk dat de aangetroffen roestresiduen, aangetroffen in deze pomp, in combinatie met de kritische speling tussen waaier en slijtring, een rol hebben gespeeld bij het vastlopen van de waaier in de 2e trap.
Nu is het zo dat bedrijfszekerheid van dergelijke installaties afhangt van het gevoerde regime van onderhoud en testen. Met name het op regelmatige basis voldoende lang laten draaien van een pomp is de aangewezen methode om ongewenste verschijnselen zoals vervuiling en corrosie tegen te gaan.
Alhoewel sinds september 2019 de draaitijd van de pomp tijdens testen ogenschijnlijk is
opgevoerd, is vastgesteld dat in de periode tot en met september 2019 de pomp veel minder
vaak en minder lang heeft gedraaid dan in het onderhoudscontract werd afgesproken (wekelijks 10 minuten). Gedurende de gehele levensduur heeft de pomp daarnaast aanzienlijk minder vaak gedraaid dan de leverancier in zijn handleiding voorschrijft (wekelijks 30 minuten).
Afsluitend kunnen we daarom concluderen dat het aannemelijk is dat het vastlopen van de pomp toe te schrijven is aan het gevoerde onderhoud. Dit heeft dus in de eerste plaats een verband met het onvoldoende draaien van de pomp tot en met augustus 2019 (opbouw van vervuiling), maar ook een verband met de handelingen uitgevoerd tijdens de laatste test (mogelijk onvoldoende doorstroming / oververhitting) valt niet geheel uit te sluiten.”
3.13.
In het voornoemde rapport van EMHA dat als bijlage 1 bij het rapport van [bedrijf 2] is gevoegd, staat onder meer:
4 Bespreking
Het vastlopen van de pomp is, zoals al was vastgesteld tijdens een eerder uitgevoerd onderzoek, volledig te wijten aan het vastlopen van de glijring ter plaatse van de 2e trap. Gezien de mate van vervuiling op de oppervlakken, in vergelijking met de loopvlakken van de andere ringen, is het waarschijnlijk te veronderstellen dat de beide loopvlakken vrijwel direct na opstarten vastgevreten zijn geweest. Mogelijk en zelfs waarschijnlijk is een dergelijke vervuiling ook op de andere ringen aanwezig geweest, maar is deze door draaien verdwenen. De beide glijvlakken zijn hier zodanig vastgevreten dat de betreffende ring is losgerukt van zijn borging in het huis.Aangezien de pomp enige jaren probleemloos heeft gedraaid, is het volledig onwaarschijnlijk dat er sprake is geweest van een initiële passingsfout. In zo’n geval zou de pomp al eerder gefaald hebben, of zouden de glijringen ongewone slijtage hebben vertoond. Drooglopen van de pomp is ook (vrijwel) onmogelijk omdat dit geregeld wordt door een
relatief simpel en goed werkend vlottersysteem. Daarnaast zouden bij (gedeeltelijk) droog staan van het bassin juist de bovenste waaiers problemen kennen.
Er zijn ook geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van deeltjes/vuil vanuit het bassin. In zo’n geval zou er sprake zijn geweest van krassen en groeven in de loopvlakken, vooral van de onderste trap omdat het vuil daar als eerste doorheen moet.
De op basis van de gedane waarnemingen meest waarschijnlijke oorzaak voor het vastlopen is de mate van vervuiling welke op de onderdelen van de gehele pomp aanwezig is. Vermoed wordt dat de pomp (te) lang heeft stil gestaan waardoor de mate van vervuiling door o.a. corrosie van stalen delen meer dan gebruikelijk is toegenomen. De vorming van de kalk naalden is hiervoor aanwijzing. Door variaties in de speling bij de verschillende trappen is de vervuiling eerder kritisch geweest dan in de andere ringen.

5.Conclusie

Het vastlopen van de Audoli brandbluspomp is het gevolg van vastlopen van de loopring van de 2e trap van de pomp. Dit vastlopen lijkt vrijwel zeker te zijn veroorzaakt door de sterke vervuiling met oxide producten (roest) welke op de bronzen delen van de pomp is neergeslagen. Vermoed wordt dat deze vervuiling verband houdt met een lange periode
van stilstand van de pomp.”
3.14.
Bij e-mail van 7 juni 2024 aan een medewerker van [gedaagde] schrijft een adviseur van KWA Bedrijfsadviseurs B.V. (hierna: KWA Bedrijfsadviseurs):
“(…)Het is het kip ei verhaal. Waren er corrosieproducten en is de pomp daardoor vastgelopen, of is hij vastgelopen en is het daarna gaan corroderen. Denk dat hier een uitspraak over doen erg lastig is. Hoofdvraag is, hoe is de pomp bedreven en hoe kan deze zijn vastgelopen. Gebruikelijke corrosie van de toegepaste materialen leidt in het algemeen niet tot het vastlopen van een pomp. De bedrijfsvoering, hoe is deze toegepast, hoe was de druk, was er water, waarom zijn er oververhittingskleuren zichtbaar, daar zou ik eerst naar kijken. Wanneer het gewoon drinkwater betreft is enige corrosie niet uit te sluiten, maar verklaard niet het vastlopen.”
3.15.
Bij e-mail van 17 september 2024 schrijft de onderzoeker van de pomp, werkzaam bij [bedrijf 2] onder meer:
“Voor wat betreft de corrosie noteren we dat wederpartij van mening is dat deze alleen is ontstaan in de 11 weken dat de pomp na het falen op 20 februari 2023 in het water heeft gehangen alvorens te zijn gedemonteerd.(…)
Het lijkt mij echter dat de wederpartij, door te stellen dat de waargenomen corrosie pas na het vastlopen is ontstaan, de zaken omdraait. Immers, de pomp was toen al vastgelopen, waarvan EMHA concludeert op pagina 7 van haar rapport dat ‘Dit vastlopen lijkt vrijwel zeker te zijn veroorzaakt door de sterke vervuiling met oxyde producten (roest) welke op de bronzen delen van de pomp is neergeslagen’. Met andere woorden, de pomp was reeds vastgelopen door roestvorming(…)
. Het valt zeker niet uit te sluiten dat er zich in die 11 weken aanvullende corrosie heeft gevormd, dat is ten slotte een fenomeen bij (teveel) stilstand, maar de pomp was al vastgelopen ten gevolge van corrosievervuiling, zoals EMHA stelt. ”
3.16.
Bij e-mail van 19 september 2024 schrijft de onderzoeker van de pomp, werkzaam bij EMHA onder meer:
(…)
Er was ons medegedeeld dat de pomp langere tijd niet had gedraaid.(…)
Punt 60: De pomp hangt altijd in het water. Dat hij af en toe draait heeft niets te maken met het wel/niet optreden van corrosie. Het periodiek draaien is noodzakelijk om roest weg te wrijven. Als de pomp te kort draait zal niet alle roest worden verwijderd en hoopt het zich op.”

4.Het geschil

4.1.
BPA vordert - samengevat en na eiswijziging en eisvermeerderingen - dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 31.405,13 ter vergoeding van niet geleverde onderhoudsdiensten en tot betaling van € 96.385,58 aan schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Ook vordert BPA dat de rechtbank primair artikel 16 lid 2 en 8 ALIB en artikel 14.1 en 14.2 van het Onderhoudscontract vernietigt, dan wel, subsidiair, niet van toepassing verklaart. Tot slot vordert BPA betaling van de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van BPA, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van BPA, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van BPA in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig voor de beoordeling, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
BPA legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van op haar rustende verplichtingen uit het onderhoudscontract in de zin van artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dan wel onrechtmatig heeft gehandeld op grond van artikel 6:162 BW. Nu [gedaagde] haar onderhoudsverplichtingen niet (correct) is nagekomen, heeft BPA de daarvoor betaalde gelden, onverschuldigd betaald. [gedaagde] is van rechtswege in verzuim geraakt, aldus BPA.
Is [gedaagde] tekortgeschoten?
5.2.
BPA stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit hoofde van het onderhoudscontract, omdat:
  • [gedaagde] in het onderhoudscontract een onjuiste testfrequentie heeft opgenomen;
  • [gedaagde] testrapportages onjuist heeft ingevuld;
  • [gedaagde] de pomp structureel te weinig keer en te weinig minuten lang laten proefdraaien tijdens de periodieke tests;
  • [gedaagde] heeft geweigerd om binnen vier uur te starten met het oplossen van de storing.
5.3.
[gedaagde] betwist dat zij tekort is geschoten in enige verplichting uit hoofde van het onderhoudscontract.
De onderhoudsnorm en testfrequentie
5.4.
Om de eventuele tekortkoming te kunnen beoordelen, moet de rechtbank eerst vaststellen wat de toepasselijke (onderhouds)normen zijn en vervolgens bepalen welke testfrequenties deze normen met zich brengen. Partijen verschillen over dat laatste van mening.
5.5.
Partijen zijn het er over eens dat op het onderhoud van de sprinklerinstallatie de volgende normen van toepassing zijn (geweest):
  • Voorschriften Automatische Sprinklerinstallaties 1987 (hierna: VAS 1987),
  • National Fire Protection Association 25 (hierna: NFPA 25) welke verwijst naar de:
  • voorschriften van de producent van de waterpomp ([bedrijf 1]) en
  • Technisch Bulletin 80 (hierna: TB80).
Daarbij geldt volgens partijen dat de in artikel 4.3 onderhoudsovereenkomst genoemde VAS 1987 en NFPA 25 vanaf publicatiedatum 5 september 2017 zijn vervangen door TB80. Partijen verschillen er echter over van mening welke testfrequentie [gedaagde] op basis van deze normen moest hanteren.
5.6.
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat de installatie telkens voor de duur van tien minuten moest worden getest. BPA stelt verder dat VAS 1987 cumulatieve voorwaarden kent alvorens een testfrequentie van tweewekelijks (in plaats van wekelijks) is toegestaan, waaraan [gedaagde] niet heeft voldaan. Meer in het bijzonder de voorwaarde dat eerste orde meldingen (brandmeldingen) minimaal één keer per maand worden getest en tweede orde meldingen minimaal één keer per half jaar worden getest. Daarom had de installatie tot 5 september 2017, wekelijks tien minuten getest moeten worden. Op grond van TB80 moest de installatie vanaf 5 september 2017 twee wekelijks voor tien minuten getest worden, aldus BPA.
5.7.
[gedaagde] betwist dat de installatie voor 5 september 2017 wekelijks getest moest worden. Zij wijst er op dat in het onderhoudscontract (bijlage 2) staat dat de installatie tweewekelijks wordt getest en dat het tweewekelijks tien minuten testen niet in strijd is met VAS 1987 en NFPA 25 en in overeenstemming is met TB80. [gedaagde] heeft niet weersproken dat zij niet voldoet aan de extra voorwaarden uit VAS 1987. [gedaagde] heeft benadrukt dat tweewekelijks testen in heel Nederland de norm is. Zij betwist dat het tweewekelijks in plaats van wekelijks testen in causaal verband staat met de opgetreden problemen.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] geen onjuiste testfrequentie in het onderhoudscontract heeft opgenomen. In het onderhoudscontract is een tweewekelijkse testfrequentie opgenomen en overeengekomen. Dit is conform TB80 en de testvoorschriften van producent [bedrijf 1] en daarmee conform NFPA 25. Partijen waren bovendien al overeengekomen dat VAS 1987 en NFPA 25 vervangen zouden worden door TB80. Hoewel TB80 nog niet formeel in werking was getreden, was het op dat moment al in concept beschikbaar en was de inhoud bekend bij partijen (getuige productie 3 bij dagvaarding). Dat VAS 1987 voor de periode tot 5 september 2017 een van de overige normen afwijkende, wekelijkse testfrequentie voorschreef voor het geval niet aan alle extra voorwaarden zou worden voldaan, is niet relevant. De verschillende normen weken op dat punt van elkaar af en partijen zijn na overleg een tweewekelijkse test overeengekomen. [gedaagde] heeft daarom terecht een tweewekelijkse testfrequentie opgenomen in het onderhoudscontract. Bovendien heeft BPA onvoldoende onderbouwd gesteld hoe het overeenkomen van een conform TB80 en NFPA tweewekelijkse testfrequentie in plaats van een wekelijkse testfrequentie conform VAS 1987, voor de duur van viereneenhalve maand (17 april tot 5 september 2017) en vijfeneenhalf jaar vóór het vastlopen van de pomp (op 20 februari 2023), in causaal verband staat met de door BPA geleden schade. [gedaagde] is aldus niet tekortgeschoten in de nakoming van enige verplichting op dit vlak.
De uitvoering van het onderhoud
5.9.
Gelet op het voorgaande, gaat de rechtbank ervan uit dat de installatie bij BPA door [gedaagde] tweewekelijks gedurende ten minste tien minuten diende te worden getest. BPA verwijt [gedaagde] dat zij zich niet aan deze testfrequentie en testduur heeft gehouden. Daartoe heeft zij bestanden (producties 13 en 23) overgelegd, die volgens BPA de geordende logbestanden van de computer van de pomp zijn, die zij met behulp van een medewerker van [bedrijf 1] heeft uitgelezen. Uit die logbestanden leidt BPA af dat gedurende de looptijd van het onderhoudscontract, de pomp 168 keer is getest, waarbij 78 keer korter dan tien minuten is getest. Tot en met 2 september 2019 is de pomp gemiddeld slechts 3:51 minuten getest en in de periode daarna is er 22 keer korter dan tien minuten getest. Het onderhoud is 27 keer niet tweewekelijks uitgevoerd. BPA heeft ter zitting toegelicht dat de installatie en pomp(computer) nog altijd beschikbaar zijn voor onderzoek en heeft van haar stellingen op dit punt ook nader bewijs aangeboden. Uit de logbestanden blijkt volgens BPA ook dat [gedaagde] de testrapportages van de pomp onjuist heeft ingevuld, nu daarop telkens staat afgevinkt dat de pomp tien minuten belast heeft gedraaid.
5.10.
[gedaagde] betwist de logbestanden. Zij voert aan dat de herkomst daarvan haar volstrekt onbekend is en dat het zou kunnen gaan om een door BPA zelf opgesteld overzicht. In de logbestanden is geen verwijzing opgenomen naar een projectnummer of kenmerk van de pomp. Ook de door BPA gegeven uitleg over de inhoud van de bestanden wordt betwist. [gedaagde] concludeert dat er een logboek is overgelegd dat niet afkomstig is van de door [gedaagde] bij BPA geïnstalleerde pomp. [gedaagde] geeft ook aan dat de testrapportages van de pomp naar waarheid zijn ingevuld.
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] de logbestanden en de daarop gebaseerde stellingen van BPA onvoldoende gemotiveerd betwist. [gedaagde] was al sinds
17 oktober 2023 (productie 18 bij dagvaarding) bekend met de verwijten van BPA op grond van de logbestanden. Ook in deze procedure heeft BPA gemotiveerd gesteld wat de herkomst van de logbestanden is en hoe deze met behulp van een medewerker van [bedrijf 1] uit de pomp(computer) zijn verkregen en uitgelezen. Daartegenover heeft [gedaagde] geen actie ondernomen. Het lag – gelet op de onderbouwde stellingen van BPA – op de weg van [gedaagde] als leverancier en installateur van de sprinklerinstallatie om meer te doen om haar (blote) betwisting te staven. Zo had zij in overleg met BPA zelf onderzoek kunnen (laten) uitvoeren naar pompcomputer en de bestanden, of daarover in overleg met [bedrijf 1] kunnen treden. Ook had [gedaagde] bijvoorbeeld kunnen onderbouwen of het überhaupt mogelijk is om dergelijke logbestanden uit de betreffende pomp(computer) te verkrijgen en hoe deze er uit zien, dan wel welke informatie deze bestanden geven. Dit heeft [gedaagde] nagelaten. Haar verweer wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd gepasseerd, waardoor niet aan bewijs wordt toegekomen. De rechtbank zal daarom in het vervolg van haar beoordeling uitgaan van de juistheid van de door BPA overgelegde logbestanden.
5.12.
Uit de logbestanden volgt dat [gedaagde] haar contractuele verplichting tot het tweewekelijks gedurende ten minste tien minuten testen van de sprinklerinstallatie sinds de installatie in januari 2017 tot de storing op 20 februari 2023 diverse keren niet is nagekomen. Op basis van de logbestanden moet ook worden geconstateerd dat [gedaagde] de testrapportages onjuist heeft ingevuld, omdat namens haar in die rapportages ten onrechte is afgevinkt dat de pomp telkens tien minuten belast heeft gedraaid. [gedaagde] is daarmee jegens BPA tekort geschoten in de nakoming van het onderhoudscontract. Uit de aard van deze tekortkomingen volgt dat nakoming telkens blijvend onmogelijk was, zodat verzuim niet nodig is.
Het oplossen van de storing
5.13.
BPA verwijt [gedaagde] dat zij, ondanks daartoe contractueel verplicht te zijn, heeft geweigerd om binnen vier uur te starten met het oplossen van de storing. BPA stelt dat [gedaagde] feitelijk maandenlang niets heeft gedaan en BPA zelf heeft laten uitzoeken hoe zij de brandveiligheid kon garanderen.
5.14.
[gedaagde] heeft betwist op dit punt te zijn tekortgeschoten of onrechtmatig te hebben gehandeld ten opzichte van BPA. [gedaagde] voert aan in de periode vanaf de storing op 20 februari tot en met 10 mei 2023 een inspectie te hebben begeleid, de storing aan de pomp te hebben opgevolgd, een tijdelijke branddoormelding te hebben gemaakt en een derde partij te hebben geassisteerd bij het aansluiten van een tijdelijke watervoorziening.
5.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 9.3 van het Onderhoudscontract moet [gedaagde]
“na een spoedeisende melding van de opdrachtgever, zich naar vermogen inspannen om binnen vier *) uur aan te vangen met het oplossen van de spoedeisende storing”. Uit productie 6 bij dagvaarding, de logbladen van [gedaagde], blijkt dat [gedaagde] op 20 februari 2023 heeft geprobeerd de storing te repareren, en op 14 april 2023 twee relais en ster/driehoek schakeling heeft vervangen, maar dat de pomp vast stond en [bedrijf 1] de pomp eruit zal halen. Op 15 mei 2023 heeft [gedaagde] een tijdelijke voorziening gemaakt. Hoewel door [gedaagde] wellicht voortvarender had kunnen worden gehandeld, is zij niet tekortgeschoten en heeft zij niet onrechtmatig gehandeld jegens BPA. Bovendien heeft BPA niet duidelijk gesteld welke schade zij als gevolg van dit gestelde nalaten door [gedaagde] heeft geleden. Aan dit verwijt gaat de rechtbank dan ook voorbij.
De gevolgen van de tekortkomingen
5.16.
BPA stelt dat de tekortkoming van [gedaagde] om de sprinklerinstallatie niet conform het onderhoudscontract structureel tweewekelijks tien minuten te testen de oorzaak is van vervuiling van de pomp en daarmee van het vastlopen en het vroegtijdig onherstelbaar beschadigd raken van de pomp. Die stelling onderbouwt zij met de rapportages van [bedrijf 2] en EMHA. Volgens BPA zijn de tekortkomingen van [gedaagde] aan te merken als schuld of nalatigheid in de zin van artikel 14.1 van het onderhoudscontract en is er, gezien het niet incidentele en moedwillige karakter van de tekortkomingen, sprake van opzet.
5.17.
[gedaagde] betwist dat sprake is van schuld, nalatigheid of opzet. Volgens [gedaagde] zijn de gebreken aan de pomp niet aan haar toe te rekenen. Ook ontbreekt het causaal verband tussen de schade en het gestelde onjuiste handelen van [gedaagde]. Zij wijst er op dat de geconstateerde vervuiling waarschijnlijk is veroorzaakt doordat de pomp elf weken (vanaf 20 februari tot en met 10 mei 2023) niet heeft gedraaid en stil in het water heeft gehangen alvorens deze werd gedemonteerd voor het onderzoek. Dat heeft BPA niet aan de onderzoekers medegedeeld. [gedaagde] is in dat onderzoek door [bedrijf 2] en EMHA niet betrokken, waardoor geen sprake is van hoor en wederhoor. Bovendien heeft [bedrijf 2] het nadere onderzoek ten onrechte gebaseerd op de door [gedaagde] betwiste logbestanden. De onderzoekers hebben niet toegelicht wat onder een lange periode van stilstand moet worden volstaan. Volgens [gedaagde] is eventuele vervuiling ontstaan in de periode van elf weken stilstand en is de pomp eerst vastgelopen en toen gaan corroderen. De pomp heeft immers jaren zonder problemen gedraaid. Gebruikelijke corrosie leidt in het algemeen niet tot het vastlopen van een pomp. Ter onderbouwing verwijst [gedaagde] naar een verklaring van [naam], adviseur bij KWA Bedrijfsadviseurs. Ook zou de vervuiling kunnen zijn veroorzaakt door vervuiling van het water in het bassin.
5.18.
De rechtbank constateert op basis van de logbestanden de volgende omstandigheden voorafgaande aan de storing op 10 februari 2023. Vanaf 18 mei 2017 heeft er 27 keer (16%) langer dan twee weken tussen de (in totaal 174) onderhoudsmomenten van de pomp gezeten. Van die 27 keer, ging het negentien keren (70%) om een overschrijding tot en met drie dagen. De overige overschrijdingen bedroegen vier dagen, vijf dagen, twee keren zes dagen, twee keren zeven dagen, twaalf dagen en de maximale overschrijding bedroeg 31 dagen. Ook heeft er 31 keren zeven dagen of minder tussen de onderhoudsmomenten gezeten. Vanaf 18 mei 2017 heeft de pomp tijdens de (in totaal 174) testen 83 keren (48%) minder dan de overeengekomen en voorgeschreven tien minuten gedraaid. Van die 83 keren heeft de pomp 64 keren minder dan zeveneneenhalve minuut gedraaid. Aldus is er sprake van een aanzienlijke afwijking van de overeengekomen en voorgeschreven (aantallen en duur van de) testmomenten.
5.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat (onderdelen van de) pomp op het moment van onderzoek vervuild waren met corrosie en kalkafzetting. BPA heeft gesteld dat die vervuiling is ontstaan door het onvoldoende vaak en lang testen van de pomp. Die stelling wordt onderbouwd door het inspectierapport van leverancier [bedrijf 1] in combinatie met de rapportages van [bedrijf 2] en EMHA (zie rov. 3.8, 3.10, 3.12 en 3.13). Daarin constateren zij, kort gezegd, dat de speling van de as ten opzichte van de ruimte tussen de waaier en de huisslijtring dusdanig klein is, dat deze bij een geringe vervuiling zal gaan aanlopen. Daardoor ontstaat een verdere warmteontwikkeling en loopt de waaier uiteindelijk vast op de huisslijtring. EMHA schrijft verder dat duidelijk is dat de aangetroffen vervuiling roestresiduen betreft uit andere delen van de pomp en/of installatie, omdat het bronzen materiaal waarvan de waaier en slijtring zijn geconstrueerd niet roestkleuring corrodeert. Dergelijk roest kan zich volgens [bedrijf 2] en EMHA afzetten als de pomp stilstaat, reden waarom dergelijke pompen ter voorkoming van vervuiling en corrosie regelmatig voldoende lang moeten draaien.
5.20.
[gedaagde] heeft tegen deze rapportages ingebracht dat zij niet is betrokken in het onderzoek door [bedrijf 2] en EMHA en van hoor en wederhoor geen sprake is geweest. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat [gedaagde] niet betrokken is geweest in het onderzoek, nog niet maakt dat de rapportages geen bewijskracht hebben. Het is aan de rechtbank te beoordelen welke waarde aan de rapportages moeten worden toegekend (artikel 152 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) [1] . In dit geval zijn de rapportages tot stand gekomen op basis van onderzoek door (metallurgisch) experts, zijn hun bevindingen in lijn met die van leverancier [bedrijf 1] en zijn de conclusies gemotiveerd. [gedaagde] heeft de inhoud van de rapportages niet voldoende gemotiveerd kunnen weerleggen. Weliswaar heeft zij gesteld dat de rapportages gebaseerd zijn op de onjuiste logbestanden, maar daaraan is de rechtbank reeds hiervoor (rov. 5.11) voorbij gegaan. Verder heeft [gedaagde] gewezen op de e-mail van KWA Bedrijfsadviseurs waarin de vraag wordt opgeworpen of de corrosie de oorzaak is van het vastlopen, of dat de corrosie is ontstaan door de langere periode van stilstand van elf weken nadat de pomp is vastgelopen. Op basis daarvan heeft [gedaagde] gesteld dat de vervuiling is opgetreden in de periode nadat de pomp is vastgelopen of dat de vervuiling afkomstig is uit het waterbassin. Los van het feit dat de elf weken stilstand voor demontage voor rekening en risico van [gedaagde] dienen te blijven, heeft BPA beide verweren naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd weerlegd. [bedrijf 2] en EMHA concluderen dat de pomp (eerst) is vastgelopen door de vervuiling, terwijl er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van vuil vanuit het bassin, omdat in dat geval sprake zou zijn geweest van krassen en groeven in de loopvlakken van de onderste trap, nu het vuil daar als eerste doorheen moet. Dergelijke krassen en groeven zijn niet gevonden.
5.21.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist de stelling van BPA inhoudende dat de schade aan de pomp is veroorzaakt doordat [gedaagde] de pomp niet conform het onderhoudscontract structureel tweewekelijks gedurende tien minuten heeft laten draaien bij testen.
Het onrechtmatig handelen
5.22.
BPA heeft verder gesteld dat het handelen van [gedaagde] ook gekwalificeerd kan worden als onrechtmatige daad. Volgens BPA heeft [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en de wettelijke (brandveiligheids)plicht door het onderhoud niet conform de overeengekomen normen uit te voeren, BPA niet te informeren, de onderhoudslogs onjuist in te vullen en BPA aan haar lot over te laten na het vastlopen van de pomp. [gedaagde] heeft betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens BPA.
5.23.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van [gedaagde] geen onrechtmatige daad vormt. De strekking van artikel 6:74 BW brengt mee dat in geval van schending van contractuele verplichtingen in beginsel niet de bepalingen van artikel 6:162 BW e.v. toepasselijk zijn, maar uitsluitend de regeling van artikel 6:74 BW e.v. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt een handeling die wanprestatie oplevert, tevens als een onrechtmatige daad beschouwd waarop artikel 6:162 BW toepasselijk is. Deze samenloop doet zich voor wanneer onafhankelijk van een toerekenbare tekortkoming sprake is van een onrechtmatige daad, terwijl die onrechtmatige daad wel verband houdt met de contractuele verhouding. [2] De zorgvuldigheidsplicht waarvan BPA stelt dat [gedaagde] die zou hebben geschonden, vormt een onderdeel van de tussen partijen gesloten onderhoudsovereenkomst. Op grond daarvan diende [gedaagde] immers het onderhoud van de pomp correct uit te voeren, de onderhoudslogs correct in te vullen en zich in te spannen om de storingen op te lossen. BPA heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de (hiervoor vastgestelde) tekortkomingen, los van de overeenkomst ook een onrechtmatig handelen opleveren. Van een samenloop tussen onrechtmatige daad en wanprestatie is daarom geen sprake.
De onverschuldigde betaling
5.24.
BPA vordert primair een bedrag van € 31.405,13 (incl. btw) op grond van onverschuldigde betaling. BPA heeft op grond van het onderhoudscontract € 25.954,65 (excl. btw) aan [gedaagde] betaald voor de testen. Nu deze niet correct zijn uitgevoerd, heeft BPA betaald voor een niet geleverde dienst, aldus BPA. [gedaagde] betwist dat de testen niet correct zijn uitgevoerd, waardoor geen sprake is van onverschuldigde betaling.
5.25.
Hoewel het verweer van [gedaagde] gelet op de oordelen in dit vonnis faalt, is van onverschuldigde betaling geen sprake. Immers, het feit dat de prestatie door [gedaagde] gebrekkig was, maakt nog niet dat deze zonder rechtsgrond is verricht in de zin van artikel 6:203 BW. Op het moment van het verrichten van het onderhoud en de betaling daarvan was er een rechtsverhouding aanwijsbaar die het verrichten van de prestatie rechtsvaardigde, namelijk het onderhoudscontract.
De exoneratieclausules
5.26.
Subsidiair vordert BPA een bedrag van € 25.954,65 aan schadevergoeding voor de aan [gedaagde] gedane betalingen uit hoofde van het onderhoudscontract. Verder vordert BPA een bedrag van € 96.385,58 vanwege schade in verband met de vervanging van de pomp. Daarbij gaat het om de huur van een tijdelijke pomp, de kosten van een nieuwe pomp en het inhuren van een brandwacht. Ook vordert BPA de kosten van de onderzoeken door [bedrijf 2] en EMHA op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW als zijnde buitengerechtelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Bij dit alles komt [gedaagde] geen beroep toe op de schadebeperkende artikelen 16 lid 2 en 8 ALIB en 14.1 en 14.2 uit het onderhoudscontract, nu deze artikelen kwalificeren als algemene voorwaarden in de zin van 6:231 sub a BW. De artikelen zijn op grond van 6:233 sub a BW onredelijk bezwarend en daarom vernietigbaar, aldus BPA. Zij verzoekt de rechtbank om deze artikelen te vernietigen. Subsidiair stelt BPA dat toepassing van de schadebeperkende artikelen, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij is relevant dat sprake is van opzet en schuld aan de zijde van [gedaagde].
5.27.
[gedaagde] voert aan dat er geen grondslag is voor de toekenning van schadevergoeding nu geen sprake is van wanprestatie of onrechtmatige daad. Ook is geen sprake van causaal verband tussen de gestelde schade en het handelen door [gedaagde]. Van schuld of opzet aan haar zijde is evenmin sprake. Bovendien zijn de schadeposten van BPA gevolgschade, waarvoor zij op grond van artikel 14.2 van het onderhoudscontract niet aansprakelijk is. Verder is haar eventuele aansprakelijkheid op grond van artikel 14.1 van het onderhoudscontract en artikel 16 lid 8 ALIB beperkt tot een bedrag van € 7.168,00 excl. btw (zijnde de kosten van het jaarlijks onderhoud). Zij betwist dat voornoemde voorwaarden onredelijk bezwarend zijn en dat de toepassing daarvan in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
5.28.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] heeft niet (voldoende) weersproken dat de artikelen 16 lid 2 en 8 ALIB en 14.1 en 14.2 van het onderhoudscontract kwalificeren als (bedingen in) algemene voorwaarden, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Op grond van artikel 6:233 BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Niet gesteld of gebleken is dat BPA valt onder de categorie rechtspersonen die op grond van artikel 6:235 BW geen beroep kunnen doen op de vernietigingsgronden bedoeld in artikel 6:233 BW.
5.29.
De vernietigingsgrond van artikel 6:233 BW heeft naar haar aard betrekking op omstandigheden die zich voordoen vóór of ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en niet op de uitvoering van de overeenkomst. [3] De rechtbank constateert dat BPA de vernietiging enkel grondt op omstandigheden in de uitvoering van de overeenkomst: het opzettelijk niet correct uitvoeren van het onderhoud van de pomp, het onjuist invullen van de onderhoudsrapporten en het niet willen oplossen van de problemen die daardoor werden veroorzaakt. Dergelijke later opgetreden feiten en omstandigheden zijn niet relevant voor de toetsing van de onredelijke bezwarendheid van de
inhoudvan de bedingen. Over die inhoud heeft BPA niets gesteld. Om die reden kan het beroep van BPA op de vernietiging op grond van artikel 6:233 BW niet slagen en wordt de daarop betrekking hebbende vordering afgewezen.
5.30.
Bij de beoordeling van het beroep van BPA op artikel 6:248 lid 2 BW, moet de rechtbank toetsen of de toepassing van de tussen partijen geldende regels waarin de aansprakelijkheid van [gedaagde] is beperkt, in het licht van de door BPA aangevoerde feiten en omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW terughoudend worden toegepast, in het bijzonder bij exoneratiebedingen tussen professioneel handelende partijen [4] . Als uitgangspunt bij het beantwoorden van de vraag of de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op een contractueel beding (zoals een exoneratiebeding) in de weg staan heeft verder te gelden dat de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW afhankelijk is van tal van omstandigheden, zoals de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich van de strekking van het beding bewust is geweest en (bij exoneratiebedingen) de zwaarte van de schuld (ter zake van het veroorzaken van de desbetreffende schade), mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen. [5] Van onaanvaardbaarheid is in het algemeen sprake als de schade is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar of van met de leiding van diens bedrijf belaste personen, waarbij onder meer in aanmerking moet worden genomen hoe laakbaar het verzuim is geweest dat tot aansprakelijkheid leidt en wat de gevolgen van dit verzuim zijn. [6] Het is aan BPA om de feiten en omstandigheden te stellen die een beroep op dit artikel rechtvaardigen.
5.31.
In dat kader heeft BPA (samengevat) aangevoerd dat [gedaagde] de bij BPA ontstane schade zelf heeft veroorzaakt door opzettelijk, dan wel met grove schuld, structureel het overeengekomen onderhoud aan de pomp niet correct uit te voeren, de bijbehorende onderhoudsrapporten onjuist in te vullen en de daardoor ontstane problemen vervolgens niet te willen oplossen.
5.32.
De rechtbank overweegt als volgt. De artikelen 16 lid 2 en 8 ALIB en 14.1 en 14.2 van het onderhoudscontract zijn exoneratiebedingen, op grond waarvan [gedaagde] de schade waarvoor zij aansprakelijk kan worden gesteld, heeft beperkt. Meer specifiek is deze aansprakelijkheid beperkt tot directe, materiele schade (artikel 16 lid 2 ALIB en artikel 14 lid 2 van het onderhoudscontract) en tot een maximum bedrag van het totaal aan door BPA aan [gedaagde] betaalde vergoedingen voor één jaar (artikel 16 lid 8 ALIB), waarbij deze schade ontstaan moet zijn door schuld of nalatigheid van [gedaagde] (artikel 14 lid 1 van het onderhoudscontract).
5.33.
BPA heeft terecht naar voren gebracht dat het onderhoudscontract tussen partijen ziet op het uitvoeren van onderhoud aan een omvangrijke en kostbare sprinklerinstallatie, die van groot belang is voor de (brand)veiligheid van de onderneming van BPA. Ook heeft zij er op gewezen dat uit de rapportages van [bedrijf 2] en EMHA volgt dat de as van de (door [gedaagde] zelf geleverde en geïnstalleerde) sprinklerpomp een dusdanig kleine speling heeft tussen de waaier en de huisslijtring, dat deze bij geringe vervuiling zal gaan aanlopen. Om dergelijke vervuiling te voorkomen, moest de pomp conform het onderhoudscontract voldoende lang en vaak testdraaien. De tekortkoming van [gedaagde] bestaat uit een aanzienlijke afwijking van de in het onderhoudscontract overeengekomen en voorgeschreven (aantallen en duur van de) testmomenten, terwijl (medewerkers van) [gedaagde] in strijd met de werkelijkheid in onderhoudsrapporten noteerden dat het onderhoud wel correct plaatsvond, waardoor de afwijking niet kenbaar was voor BPA. Als gevolg van dit handelen door [gedaagde] is de pomp onherstelbaar beschadigd geraakt met een aanzienlijke schade voor BPA tot gevolg. De rechtbank is van oordeel dat voor [gedaagde], als professionele partij in dergelijke installaties, kenbaar was of moest zijn dat deze onjuiste handelwijze de kans op het ontstaan van schade aanzienlijk zou doen toenemen. Het verzuim was laakbaar en de gevolgen voor BPA zijn groot. De rechtbank komt met BPA tot de conclusie dat toepassing van de door partijen genoemde exoneratiebedingen in de gegeven omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De schade
5.34.
Ter zake het (subsidiair) uit hoofde van schadevergoeding gevorderde bedrag van € 25.954,65 heeft [gedaagde] aangevoerd dat ‘deze niet kan slagen’ en dat contractueel overeengekomen onderhoudskosten niet kunnen worden gekwalificeerd als schade.
Dit verweer slaagt. Volgens vaste rechtspraak moet BPA door schadevergoeding zoveel mogelijk te worden gebracht in de situatie waarin zij zou hebben verkeerd zonder de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van [gedaagde] berust. In het geval dat [gedaagde] haar onderhoudsverplichtingen correct was nagekomen en de pomp niet zou zijn vastgelopen, had BPA de overeengekomen onderhoudskosten ook moeten betalen. Dit deel van de vordering wordt om die reden afgewezen.
5.35.
Ten aanzien van de overige schadeposten ter hoogte van in totaal € 96.385,58 heeft [gedaagde] zich verweerd met de stelling dat er geen grondslag bestaat voor haar aansprakelijkheid en deze schadeposten bovendien zijn uitgesloten van vergoeding op grond van artikel 14.2 van het onderhoudscontract. Deze verweren slagen niet, nu in dit vonnis wordt geoordeeld dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en een beroep op (onder andere) artikel 14.2 van het onderhoudscontract in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Verder kwalificeren de kosten voor de rapportages van EMHA en [bedrijf 2] als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. BPA heeft deze partijen ingeschakeld als gevolg van de gebeurtenissen (wanprestatie) en de daaropvolgende (afwijzende) opstelling van [gedaagde], terwijl het redelijk is dat deze partijen zijn ingeschakeld om de oorzaak en omvang van de schade vast te stellen. De kosten van EMHA en [bedrijf 2] zijn ook redelijk. Hiertegen heeft [gedaagde] ook geen (specifiek) verweer gevoerd.
5.36.
De door BPA gevorderde schade wordt dan ook toegewezen tot een bedrag van € 96.385,58. De door BPA over dit bedrag gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW wordt afgewezen, nu dit artikel toepassing mist in geval van een vordering tot schadevergoeding. Wel bestaat er aanleiding om de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de toegewezen schadevergoeding toe te wijzen. Wat betreft de ingangsdatum van deze wettelijke rente zal voor de kosten betreffende de pomp van € 28.945,- (excl. btw) (€ 41.350,- minus € 12.405,-) worden uitgegaan van 20 februari 2023. Voor het resterende gedeelte van schadevergoeding is niet (voldoende) concreet en onderbouwd gesteld wanneer de schade is geleden, zodat de rechtbank de ingangsdatum zal bepalen op veertien dagen na de datum van dit vonnis.
De proceskosten
5.37.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van BPA worden in lijn met het toegewezen deel van de vordering begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten×€ 1.214,00 -tarief IV)
- nakosten
173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.333,22
5.38.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan BPA te betalen een bedrag van € 96.385,58, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van
€ 28.945,- (excl. btw) met ingang van 20 februari 2023, en over het bedrag van € 67.440,58 vanaf veertien dagen na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.2.
verklaart voor recht dat artikel 16 lid 2 en lid 8 ALIB, artikel 14.1 en artikel 14.2 van het onderhoudscontract niet van toepassing zijn tussen partijen;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 9.333,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met (de gevorderde) € 90,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1., 6.3. en 6.4. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.

Voetnoten

1.HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3654.
2.HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0870.
3.HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1923.
4.HR 15 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1664.
5.Zie ECLI:NL:PHR:2022:901 voorafgaande aan HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1925.
6.HR 18 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6913.