ECLI:NL:RBOVE:2025:376

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
ak_24_1233
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor renovatie en realisatie van zelfstandige woonruimten in Zwolle

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning aan een derde belanghebbende voor het renoveren van een pand en het realiseren van vier zelfstandige woonruimten. De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan onherroepelijk is en dat de rechtmatigheid daarvan moet worden aangenomen. De eisers hebben hun beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, dat op 19 december 2023 is genomen, waarbij de omgevingsvergunning is verleend. De rechtbank heeft de zaak op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij eisers, de gemachtigde van het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag correct heeft getoetst aan de relevante wet- en regelgeving, met name artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelt dat de vergunning niet in strijd is met redelijke eisen van welstand en dat de parkeernormen zijn nageleefd. De rechtbank wijst erop dat het grondwettelijke toetsingsverbod in de weg staat aan een toetsing van de wet in formele zin aan algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de omgevingsvergunning terecht is verleend. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/1233

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] e.a., uit [woonplaats 1] , eisers

(gemachtigde: [eiser] )
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, het college

(gemachtigde: A. Stellingwerff).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit [woonplaats 2] (de vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan [derde belanghebbende] verleende omgevingsvergunning voor het renoveren van een pand, het plaatsen van een opbouw voor het realiseren van vier zelfstandige woonruimten en het realiseren van doorgangen naar het naastgelegen pand en een toegang naar de achtertuin aan de [adres 1] (deels), [adres 2] en [adres 3] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 19 december 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij dit besluit gebleven, onder aanvulling van de motivering en toevoeging van een voorschrift ten aanzien van parkeren aan de omgevingsvergunning.
1.2.
Tegen het besluit van 19 december 2023 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college en de vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. De vergunninghouder is de eigenaar van de panden aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] (hierna te noemen: de panden).
3. Op 1 juli 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan onder andere de vergunninghouder voor een bouwplan aan de [adres 4] tot en met [adres 3] . Deze omgevingsvergunning is bij de beslissing op bezwaar, op de bezwaren van onder meer eisers, alsnog geweigerd omdat de aanvraag zag op uitbreiding van kamerbewoning en dit strijdig was met het geldende bestemmingsplan. Op 10 december 2021 is het mede door de vergunninghouder ingediende beroep hiertegen ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
4. Bij besluiten van 21 juni 2021 heeft het college twee omgevingsvergunningen verleend voor het bouwen van een opbouw en het realiseren van appartementen aan de [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] en het bouwen van een opbouw en het realiseren van appartementen aan de [adres 8] , [adres 9] en [adres 10] . Deze omgevingsvergunningen zijn bij beslissing op de bezwaren van 24 juni 2022 in stand gelaten. Op 31 augustus 2022 is het, mede door eisers ingediende, verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegelijkertijd het beroep tegen de omgevingsvergunningen ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraken loopt hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
5. Op 2 augustus 2022 heeft de vergunninghouder een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het renoveren van een pand, het plaatsen van een opbouw voor de realisatie van vier zelfstandige woonruimten en het realiseren van doorgangen naar het naastgelegen pand en een toegang naar de achtertuin aan de [adres 1] (deels), [adres 2] en [adres 3] . De aanvraag wijkt voor wat betreft de locatie af van de eerder bij besluit van 21 juni 2021 verleende omgevingsvergunning. De situering van het trappenhuis van het pand aan de [adres 1] is ook gewijzigd in de aanvraag van 2 augustus 2022.
6. Bij besluit van 21 februari 2023 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de omgevingsvergunning heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
8. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Juridisch kader
9. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
10. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 2 augustus 2022. Dat betekent dat in dit geval het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
11. Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage die onderdeel van deze uitspraak uitmaakt.
Opmerkingen vooraf
12. De rechtbank merkt op dat het beroep mede was ingediend namens de heren [naam 1] en [naam 2] . Ter zitting heeft de woordvoerder en tevens gemachtigde van eisers het beroep van deze personen ingetrokken omdat zij beiden verhuisd zijn en daarom geen belang meer hebben bij onderhavige procedure.
13. Ter zitting hebben eisers verklaard dat de punten A tot en met E uit het beroepschrift niet moeten worden opgevat als afzonderlijke beroepsgronden, maar als voorbehouden op (mogelijke) informatiebronnen die tot aanvullende gronden (hadden) kunnen leiden. De rechtbank zal daarom niet afzonderlijk op deze punten ingaan.
14. Eisers hebben ter zitting verder verklaard zich aan te sluiten bij het ingediende beroepschrift van [naam 3] (ZWO 24/1395). De rechtbank zal de in die procedure aangevoerde beroepsgronden daarom betrekken bij het beroep van eisers en de beroepen integraal bespreken.
De ingediende aanvraag
15. Eisers stellen zich op het standpunt dat de ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning niet voldoet aan artikel 2.5 van de Regeling omgevingsrecht, omdat de bij de aanvraag ingediende tekeningen niet duidelijk en voor wat betreft de maatvoering en schaal onjuist zijn.
15.1.
Artikel 2.5 van de Regeling omgevingsrecht bepaalt dat bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit de aanvrager (o.a.) bouwtekeningen verstrekt ten behoeve van de toetsing aan de criteria uit de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet. De toetsing van de aangeleverde gegevens gebeurt door het bevoegde bestuursorgaan, het college in dit geval. Het college heeft de bij de aanvraag ingediende tekeningen beoordeeld en vastgesteld dat deze van voldoende kwaliteit waren om aan de welstandscommissie voor te leggen. Het is de rechtbank niet gebleken dat het college ten onrechte zou hebben beoordeeld dat de tekeningen van voldoende kwaliteit zouden zijn. Dat blijkt evenmin uit het verloop van de procedure. Er is immers een welstandsadvies uitgebracht. De beroepsgrond slaagt niet.
Het advies van de bezwaarschriftencommissie
16. Eisers voeren verder aan dat de commissie bezwaarschriften van de gemeente Zwolle ten onrechte door eisers na de zitting aangeleverde informatie niet heeft betrokken bij het advies.
16.1.
De rechtbank overweegt dat niet uit de stukken blijkt dat de bezwaarschriftencommissie de antwoorden die eisers op de hoorzitting schuldig bleven op de vragen van de commissie, alsnog met een gestelde termijn hebben opgevraagd. Noch blijkt uit de bij de rechtbank bekende stukken dat de bezwaarschriftencommissie geen deugdelijk advies uit had kunnen brengen zonder de beantwoording van die vragen. Uit de beslissing op bezwaar blijkt bovendien dat het college de stukken die eisers na de hoorzitting hebben opgestuurd wel heeft betrokken bij besluitvorming. Gelet op de inhoud van de stukken had het college deze stukken niet alsnog aan de bezwaarschriftencommissie hoeven voorleggen. Er kan daarom niet gezegd worden dat het advies van de bezwaarschriftencommissie, en daarmee de beslissing op bezwaar, onvolledig is. De beroepsgrond slaagt daarmee niet.
De goot- en bouwhoogte in het bestemmingsplan
17. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat het geldende bestemmingsplan [locatie] ten onrechte niet conserverend is, waardoor er foute goot- en bouwhoogtes zijn opgenomen in het plan. Deze foute goot- en bouwhoogtes zijn ook in het bestemmingsplan terecht gekomen dat hiervoor gold ( [locatie] , uit 1999). Dit bestemmingsplan is bij de behandeling ervan in de raad(scommissie) eveneens ten onrechte als conserverend gepresenteerd, terwijl de bewoners niet zijn geïnformeerd over de ingrijpende wijziging van toegestane goot- en bouwhoogtes. Eisers hebben daarom ten onrechte niet op kunnen komen tegen deze ingrijpende wijziging, De omgevingsvergunning moet daarom geweigerd worden.
17.1.
Subsidiair stellen eisers dat de verleende omgevingsvergunning is verleend in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eisers worden namelijk disproportioneel in hun belangen geschaad door het verlenen van de vergunning. Daarbij verwijzen eisers o.a. naar een uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023. [1]
17.2.
Ter zitting hebben eisers het standpunt laten vallen dat de rechtbank de raad, dan wel het college van de gemeente Zwolle moet dwingen een hersteloperatie te starten om de fouten in de bestemmingsplannen te herstellen.
17.3.
In het geldende bestemmingsplan [locatie] is de maximum goothoogte per aanduiding op de kaart vastgesteld op 8 meter en de maximum bouwhoogte op 14 meter. Uit de bij de aanvraag omgevingsvergunning gevoegde bouwtekeningen volgt dat de beoogde goothoogte 6,75 meter en de bouwhoogte 13,65 meter wordt. De bouwplannen van de vergunninghouder passen daarmee (voor zover de goot- en bouwhoogte) binnen het bestemmingsplan [locatie] . Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
17.4.
Het gaat in deze zaak om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het college dient deze aanvraag om een omgevingsvergunning te toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een limitatief-imperatief stelsel. Dat wil zeggen dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is, moet de gevraagde vergunning worden verleend.
17.5.
Voor zover eisers betogen dat de goot- en bouwhoogtes uit het onherroepelijk vastgestelde bestemmingsplan buiten beschouwing moeten worden gelaten, verwijst de rechtbank naar hetgeen de voorzieningenrechter eerder heeft overwogen in de zaken
AWB 22/1207 en AWB 22/1200 [2] waarin eisers opkwamen tegen de in rechtsoverweging 4 genoemde omgevingsvergunningen. Ook verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020 [3] , waaruit volgt dat de vraag of uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aan het perceel de juiste goot- en bouwhoogte is toegekend, in het kader van een exceptieve toetsing van het desbetreffende planonderdeel niet aan de orde komt. Het bestemmingsplan is onherroepelijk en van de rechtmatigheid daarvan moet worden uitgegaan. Het is de verantwoordelijkheid van iedere burger om zelf in de gaten te houden of een voor hem relevante wijziging van een bestemmingsplan plaatsvindt en daar tijdig rechtsmiddelen tegen aan te wenden. Het betoog van eisers dat de raad van de gemeente Zwolle de inwoners hebben misleid met de stelling dat er sprake was van een conserverend bestemmingsplan doet niets af aan de hiervoor genoemde verantwoordelijkheid van eisers. De rechtbank overweegt dat zij in de gelegenheid waren om tijdig rechtsmiddelen aan te wenden tegen de bestemmingsplannen, maar dat niet gedaan hebben.
17.6.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van eisers dat de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd na toetsing aan het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Zoals in rechtsoverweging 17.4 is overwogen, geldt er bij toetsing aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo een limitatief-imperatief stelsel. Dit houdt in dat er voor het college bij het nemen van het besluit geen ruimte is om de belangen af te wegen; er is sprake van een gebonden beschikking, die is vastgelegd in een wet in formele zin (de Wabo). Op grond van artikel 120 van de Grondwet treedt de rechter niet in de beoordeling van de grondwettigheid van een wet in formele zin (het toetsingsverbod). In de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023 waar eisers naar verwijzen, wordt – anders dan eisers betogen – overwogen dat het toetsingsverbod er aan in de weg staat dat een bepaling uit een wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht, zoals het evenredigheidsbeginsel. Het college heeft de vergunningsaanvraag getoetst aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, een wet in formele zin, en had dus geen ruimte om de aanvraag te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.
17.7.
De beroepsgrond slaagt niet.
De welstand
18. Eisers stellen dat het college ten onrechte het welstandsadvies van het Oversticht van 10 oktober 2022 hebben gebruikt bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning, omdat het welstandsadvies inhoudelijk onvoldoende is en in strijd is met de Governance Code van het Oversticht. Dat het welstandsadvies inhoudelijk onvoldoende is blijkt onder meer uit het door eisers gevraagde tegenadvies van Libau. Ook is het welstandsadvies in strijd met het beeldkwaliteitsplan ‘De beeldkwaliteit van de Zwolse binnenstad + schil’ uit 2016. Het welstandsadvies is verder in strijd met de Governance Code, omdat de voorzitter van de Raad van Toezicht als eigenaar van het naastgelegen pand een direct financieel belang heeft bij een positief welstandadvies.
18.1.
Volgens vaste rechtspraak mag het bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een advies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [4]
18.2.
Het college heeft zich bij het verlenen van de omgevingsvergunning, gelet op het bovenstaande, mogen baseren op het positieve welstandsadvies van 10 oktober 2022. In het welstandsadvies staat aangegeven aan welke criteria uit de welstandsnota is getoetst en het is de rechtbank verder niet gebleken dat het welstandsadvies op onjuiste of onvolledige wijze tot stand is gekomen.
18.3.
Eisers hebben naar aanleiding van het welstandsadvies van het Oversticht van 10 oktober 2022 een second opinion opgevraagd bij Libau. Op de second opinion van Libau is vervolgens door het Oversticht in een nadere reactie van 3 juli 2023 gereageerd. Uit deze nadere reactie volgt dat er, ongeacht wat in het (tegen)advies van Libau is bepaald, geen aanleiding is om alsnog van het positieve welstandsadvies af te wijken. De rechtbank overweegt dat het college gelet op de reactie van het Oversticht vast heeft kunnen houden aan het positieve welstandsadvies. De second opinion van Libau biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies van het Oversticht van 10 oktober 2022. De reactie van het Oversticht van 3 juli 2023 op de second opinion van Libau is volgende de rechtbank afdoende en biedt voldoende inzicht in de redenering van het eerste advies van 10 oktober 2022.
18.4.
Ten aanzien van de toetsing aan het beeldkwaliteitsplan volgt de rechtbank het college in zijn standpunt dat er niet toe wordt gekomen aan een indringende toetsing van het beeldkwaliteitsplan ‘De beeldkwaliteit van de Zwolse binnenstad + schil’ uit 2016, omdat er in de welstandsnota enkel voor het proces wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan en niet voor wat betreft de criteria waaraan getoetst moet worden. Bovendien blijkt – voor zover van belang, gelet op het voorgaande – uit de zonering van het beeldkwaliteitsplan niet duidelijk dat de betreffende panden behoren tot het gebied waar het beeldkwaliteitsplan zich op richt.
18.5.
Tot slot is er geen reden om aan te nemen dat het advies van het Oversticht in strijd is genomen met de Governance Code van het Oversticht en dus dat er geen sprake zou zijn van
Good Governance, zoals eisers betogen. Dat de heer [naam 4] , voorzitter van de Raad van Toezicht van het Oversticht, eigenaar is van het naastgelegen pand, is op zichzelf geen reden om aan te nemen dat er sprake is van belangenverstrengeling. Hij is immers niet betrokken als partij bij de vergunningaanvraag. Als voorzitter van de raad van Toezicht heeft hij bovendien voldoende afstand tot de personen die de toetsing aan welstand uitvoeren dat er geen schijn van beïnvloeding van het proces te voorzien is. Dat men elkaar in de wandelgangen bij het Oversticht kan tegenkomen is daartoe onvoldoende.
18.6.
Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond niet.
De cultuurhistorische waarde
19. Verder hebben eisers aangevoerd dat de uitkomst van het lopende onderzoek naar of de panden als nieuwe stedenbouwkundige categorie moeten worden bestempeld in het bestemmingsplan ‘Zwolle, parapluplan bouw- en cultuurhistorie’ moet worden afgewacht omdat dit invloed kan hebben op de rechtsgeldigheid van de verleende omgevingsvergunning.
19.1.
De rechtbank constateert dat niet ter discussie staat dat de panden in het geldende bestemmingsplan niet de Waarde – Cultuurhistorie toegekend hebben gekregen. De uitkomst van het lopende onderzoek wijzigt bovendien niet het bestemmingsplan. Omdat er ex tunc getoetst wordt, dient de aanvraag beoordeeld te worden aan het in de primaire en bezwaarfase geldende bestemmingsplan. Er zijn evenmin stukken overgelegd (zoals bijvoorbeeld een voorbereidingsbesluit) waaruit blijkt dat de raad van de gemeente Zwolle een andere waarde aan de panden toekent dan reeds in het bestemmingsplan is bepaald. Het onderzoek waar eisers naar verwijzen kan daarmee het toetsingskader voor de omgevingsvergunning niet wijzigen. De beroepsgrond kan daarmee niet tot een gegrond beroep leiden.
De brandveiligheid
20. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college nagelaten heeft om de vergunning te toetsen op brandveiligheid.
20.1.
Uit de overgelegde stukken en uit de verklaring van het college volgt dat de aanvraag omgevingsvergunning wel degelijk is getoetst op de brandveiligheid. Dit blijkt eveneens uit de verleende omgevingsvergunning, waarin voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van brandveiligheid. Of deze voorschriften worden nageleefd is een kwestie van toezicht en handhaving. Dat valt echter buiten het bestek van deze procedure.
20.2.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren
21. Eisers voeren aan dat het parkeren te onzeker is geregeld, omdat in de huurcontracten is opgenomen dat onderverhuur niet mogelijk is zonder toestemming van de eigenaar, maar dat het onduidelijk is of die toestemming is verleend. Gelet op de parkeerdruk in [locatie] is het belangrijk dat parkeren goed geregeld is.
21.1.
Uit de verleende omgevingsvergunning volgt dat de aanvraag niet voldoet aan artikel 95 van het bestemmingsplan ‘Zwolle, parapluplan parkeren’. Het plan is daarom getoetst aan de Regeling Parkeernormen 2016, versie 2021. Uit deze toetsing van het stappenplan volgt dat het bouwplan voorziet in vier van de vier benodigde parkeergelegenheden op een alternatieve wijze binnen het invloedgebied, namelijk door het huren van vier parkeergelegenheden in de buurt. Dit, in combinatie met het plaatsen van de woningen op de POET-lijst (Parkeren Op Eigen Terrein), is voldoende onderbouwing voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Dat de toekomstige bewoners wel de mogelijkheid hebben om tussen 20.00 uur en 09.00 uur vrij te parkeren omdat voor die uren ter plaatse dan geen parkeervergunning nodig is, doet daaraan in redelijkheid niet af. Een mogelijke kwestie van onder(ver)huur is bovendien een civiele kwestie die geen rol speelt in het bestuursrechtelijke spoor.
21.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Kamerverhuur
22. Eisers stellen zich op het standpunt dat het de vergunninghouder niets in de weg staat om de appartementen te ‘verkameren’ en (illegale) kamerverhuur te starten. Dit is in een wijk als [locatie] onwenselijk. Het college geeft de handhaving van de regels omtrent onzelfstandige bewoning geen prioriteit en had daarom bij het verlenen van de omgevingsvergunning deze mogelijkheid reeds moeten betrekken.
22.1.
Het is de rechtbank niet gebleken dat het splitsen van de appartementen in kamers een te voorzien risico was op het moment van de vergunningverlening. Ook hiervoor geldt dat dit een kwestie is van toezicht en handhaving en daarmee buiten het bestek van deze procedure valt.
Erfdienstbaarheid
23. Ter zitting hebben eisers tot slot het standpunt ingenomen dat de vergunninghouder het naastgelegen pand ( [adres 11] ) heeft aangekocht met het doel de bewoners van de panden [adres 1] en [adres 2] gebruik te laten maken van het pad dat achter het blok woningen loopt en waar een erfdienstbaarheid op rust ten behoeve van de woningen met nummers [nummer 1] tot en met [nummer 2] . Dit zou een verslechtering van privacy, een verhoging van inbraakrisico en een toenemend gevoel van onveiligheid betekenen.
23.1.
De rechtbank volstaat met de constatering dat, zoals eisers ter zitting al min of meer erkend hebben, ook dit buiten het bestek van deze procedure valt omdat dit een civiele aangelegenheid betreft.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht de omgevingsvergunning heeft verleend. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
(…)
Regeling omgevingsrecht

Artikel 2.5. Redelijke eisen van welstand

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van de toetsing aan de criteria uit de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet:
a. tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
b. principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
c. kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing;
d. opgave van de toe te passen bouwmaterialen en de kleur daarvan (uitwendige scheidingsconstructie). In ieder geval worden opgegeven het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten en boeidelen en de dakbedekking.