Overwegingen
1.Eiser (10 jaar, hierna ook: [eiser]) heeft beperkingen. Bij hem is een disharmonisch profiel vastgesteld, ADHD, autisme (niveau 1), verstandelijke beperking en een sociaal-emotionele achterstand: hij functioneert sociaal-emotioneel gezien op het niveau van een kind van ongeveer drie jaar. Daarnaast is sprake van tics, voortkomend uit de stoornis van Gilles de la Tourette. Hij heeft veel aansturing en begeleiding nodig. Mogelijk is sprake van kinderdementie. [eiser] vormt samen met zijn ouders, zijn oudere zus en drie jongere kinderen het gezin.
2. In het primaire besluit van 9 november 2023 heeft verweerder op basis van het onderzoek, neergelegd in het actieplan met datum 1 november 2023, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp getroffen. Het betreft ‘Ondersteuning zelfstandig leven jeugd niveau 2’ uit te voeren door ’s Heerenloo voor 2.340 minuten over de periode 7 november 2023 tot en met 6 mei 2024. Verder heeft verweerder ‘Ondersteuning maatschappelijke deelname niveau 2 jeugd’ toegekend, uit te voeren door Stayble, voor 192 dagdelen over de periode 7 november 2023 tot en met 6 november 2024 met bijbehorend vervoer, uit te voeren door Connexxion Taxi Services voor 156 retourritten.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft daarbij verzocht alsnog de gevraagde voorzieningen toe te kennen, te weten 25 uur individuele begeleiding binnen het sociaal netwerk, 2 dagen per week professionele dagbesteding en 1 etmaal per week logeeropvang/respijtzorg, alle voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Vanwege het uitblijven van een besluit op bezwaar heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en op 9 december 2024 beroep bij de rechtbank ingesteld wegens niet tijdig beslissen.
4. Verweerder heeft daarna het (gecorrigeerde) besluit van 13 januari 2025 genomen. In dit bestreden besluit heeft verweerder voor de periode 1 januari 2025 tot en met 30 juni 2025 ‘ambulante begeleiding individueel intensief’ toegekend, voor 4 uren per week door zorgaanbieder Reggedok en voor de periode 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025 ‘ambulante begeleiding groep intensief’ voor 6 uren per week tijdens de schoolweken door Twentse Zorgcentra. Laatstgenoemde voorziening is zowel een vorm van dagbesteding voor eiser als respijtzorg voor ouders. Verweerder heeft daarbij overwogen dat er voldoende eigen kracht is bij de ouders van eiser, mits draagkracht en draaglast in balans komen. De toegekende voorzieningen dragen daaraan bij. Logeeropvang is daarnaast volgens verweerder niet nodig. Een persoonsgebonden budget voor de inzet van de ouders is volgens verweerder niet aan de orde, omdat dit geen oplossing biedt voor de door de hen gestelde overbelasting. Op lange termijn moet worden gekeken naar (andere) oplossingen om de eigen kracht te versterken.
5.Eiser heeft de rechtbank in het aanvullend beroepschrift van 11 februari 2025 vervolgens verzocht een voorlopige voorziening toe te kennen bestaande uit het herstellen van de ambulante begeleiding op school, daarnaast voor 25 uur per week persoonsgebonden budget individuele begeleiding sociaal netwerk en een persoonsgebonden budget professioneel voor 2 dagen per week dagbesteding en één etmaal per week kortdurend verblijf.
6.Verweerder heeft op 13 maart 2025 besloten hulp aan [eiser] toe te kennen in de vorm van ‘Ondersteuning zelfstandig leven niveau 2 jeugd’ uit te voeren door de Twentse Zorgcentra voor in totaal 3.570 minuten over de periode 3 september 2024 tot en met 19 december 2024. Het betreft hier ambulante begeleiding op school.
De kwalificatie van diverse besluiten
7.Voorafgaande aan de zitting is partijen meegedeeld dat het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank deels is aan te merken als een besluit op het bezwaar en deels als een primair besluit. Wat betreft de toekenning van de voorzieningen in het bestreden besluit (hulp via Reggedok en hulp via De Twentse Zorgcentra) in 2025 is immers sprake van een andere periode dan die van het primaire besluit, dat gaat over 2024. Ook heeft verweerder een standpunt ingenomen over de ambulante begeleiding op school: in het besluit op bezwaar staat immers dat extra ondersteuning voor [eiser] in de klas niet meer noodzakelijk wordt geacht. Ook dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een primair besluit. Dat betekent dat verweerder in het besluit op bezwaar ook primaire besluiten genomen heeft waartegen bezwaar open staat. De voorzieningenrechter zal het beroepschrift voor die onderdelen doorsturen aan verweerder ter behandeling in bezwaar.
8. Daarnaast is het bestreden besluit voor een deel aan te merken als besluit op het bezwaar van eiser, namelijk voor zover sprake is van een afwijzing van de verzochte voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget. De voorzieningenrechter zal hierover in deze uitspraak een beslissing nemen. Dat wordt hierna besproken onder het kopje ‘Het beroep inhoudelijk’.
9. Met het besluit van 13 maart 2025 heeft verweerder ambulante begeleiding op school toegekend voor de periode 3 september 2024 tot en met 19 december 2024. Op de zitting is toegelicht dat over deze periode nog feitelijk ondersteuning heeft plaatsgevonden en daarna niet meer. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om een primair besluit. De rechtbank wijst erop dat eiser in het (aanvullende) beroepschrift dat ook is aan te merken als bezwaarschrift (zie rechtsoverweging 7) al bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van de begeleiding op school.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
10. Gelet op de bewoordingen van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft het verzoek zowel betrekking op de primaire besluitvorming als op het besluit dat is genomen op de bezwaren van eiser. Dit betekent dat de voorzieningenrechter zich voor wat betreft de primaire besluitvorming zal uitlaten over de vraag of deze naar verwachting in bezwaar stand zal houden. Voor zover het verzoek om een voorlopige voorziening betrekking heeft op het besluit dat in beroep voorligt is de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van die zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Het beroep wegens het niet tijdig beslissen.
11.Eiser heeft beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Terwijl deze procedure al in behandeling was heeft verweerder een besluit op het bezwaar van eiser genomen. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Eiser is het ook met het nieuwe besluit niet eens. Gelet hierop heeft het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, mede betrekking op het bestreden besluit. Omdat verweerder alsnog heeft beslist heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Het beroep zal in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
12. Op 13 januari 2025 heeft verweerder het bestreden besluit genomen en daarbij de afwijzing van de verzochte voorzieningen via een persoonsgebonden budget in stand gelaten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet tot deze beslissing had kunnen komen. Op de zitting is besproken dat de verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2019 niet in overeenstemming is met de eisen die de Centrale Raad van Beroep in drie uitspraken van 29 mei 2024en een uitspraak van 6 maart 2025heeft gesteld aan verordeningen als bedoeld in artikel 2.9 Jeugdwet. In het bestreden besluit heeft verweerder de inzet van een persoonsgebonden budget voor moeder afgewezen omdat de hulpvragen kunnen worden opgelost binnen de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is die afwijzingsgrond echter niet meer mogelijk zolang de verordening jeugdhulp niet voorziet in een duidelijke hoofdrichting voor de betekenis die de gemeentelijke regelgever wenst toe te kennen aan de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. Binnen het wettelijk systeem wordt dit immers beschouwd als één van de afwegingsfactoren als bedoeld in artikel 2.9 Jeugdwet. Daarbij dient de gemeentelijke regelgever in dit kader ook te duiden wat de betekenis van de ouderlijke verzorgings- en opvoedingsplicht, die voortvloeit uit het Burgerlijk Wetboek, is al dan niet in relatie tot begrippen als eigen kracht, gebruikelijke hulp en/of bovengebruikelijke hulp.
13. Op het punt van de logeeropvang heeft verweerder overwogen dat ouders met de inzet van dagbesteding voor eiser na schooltijd en de begeleiding door Reggedok thuis voldoende ontlast worden, zodat er geen noodzaak is voor logeeropvang. Namens eiser is er echter op gewezen dat in het verleden al diverse malen thuisbegeleiding en gezinsbegeleiding heeft plaatsgevonden. Eiser ziet daarom niet in dat de thans door verweerder gekozen voorzieningen nog enig effect zullen hebben. De voorzieningenrechter kan dit standpunt van eiser volgen. Voor het gezin is in het recente verleden Intensieve Psychiatrische Gezinsbehandeling (IPG) ingezet. Dit is een zware interventie waarbij intensieve behandeling binnen het gezin plaatsvindt bij kinderen met heftige psychiatrische- of gedragsproblemen. Daarnaast heeft in het recente verleden ook thuisbegeleiding door Curess plaatsgevonden. Verweerder is hiervan op de hoogte, getuige de diverse actieplannen. In het bestreden besluit is daaraan echter ten onrechte geen aandacht besteed maar slechts het standpunt ingenomen dat behandeling thuis in combinatie met 2 dagdelen dagbesteding na schooltijd zal leiden tot een ontlasting van ouders. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd dat er geen noodzaak meer is voor logeeropvang.
14. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit (voor zover aan te merken als besluit op bezwaar) vernietigen. Verweerder zal met inachtneming van het voorgaande een nieuw besluit moeten nemen. Hierna zal de voorzieningenrechter onder het kopje ‘Welke voorlopige voorziening is nodig na vernietiging van het besluit?’ overwegen of en, zo ja, welke voorlopige voorziening nodig is.
Blijft het primaire besluit naar verwachting in stand?
15. Het primaire besluit (dat is opgenomen in het besluit op bezwaar) heeft betrekking op de inzet van voorzieningen ambulante thuisbegeleiding door Reggedok (4 uur per week) en dagbesteding, aansluitend op en bij de Herderscheeschool door De Twentse Zorgcentra (6 uur per week tijdens schoolweken) vanaf 1 januari 2025. Verweerder zal hierover in bezwaar nog een besluit moeten nemen. De voorzieningenrechter verwacht niet dat dit besluit in bezwaar ongewijzigd in stand zal blijven. Hierna bespreekt de voorzieningenrechter waarom.
16. De achtergrond van de toekenning van de voorzieningen is dat ouders met de inzet van Reggedok in de thuissituatie kunnen kijken naar ondersteuningsbehoefte en hulpvragen van [eiser] en dat ouders handvatten krijgen om te werken naar meer zelfstandigheid voor [eiser]. Ook kan samen met de professional van Reggedok gekeken worden naar de belastbaarheid van ouders en het gezinssysteem, zodat op de lange termijn gekeken kan worden op welke manier ouders in hun eigen kracht gezet kunnen worden (zodat ontlasting hopelijk niet meer noodzakelijk is), aldus verweerder. Zoals echter al vermeld is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat dit voor [eiser] de beste oplossing is, gelet op hetgeen in het verleden al aan zware hulp in de thuissituatie is geboden. Dat inzet van veel lichtere hulp door Reggedok binnen een half jaar zou leiden tot voldoende eigen kracht ligt, gelet daarop, niet voor de hand. Hier wreekt zich dat in het stappenplan niet goed beschreven is welke hulp in zijn totaliteit naar aard en omvang nodig is voor [eiser]. Daaraan kan geen motivering worden ontleend voor de inzet van Reggedok. Zoals de vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming tijdens de comparitie al naar voren bracht moet daarbij ook met name gekeken worden naar wat de experts zeggen. En die experts, aldus de genoemde vertegenwoordiger, zijn in eerste instantie de ouders. Door een goede bespreking en vervolgens vaststelling van de hulp die naar aard en omvang nodig is ontstaat de juiste basis voor het nemen van beslissingen. Verweerder zal daaraan, samen met ouders, in de beslissing op bezwaar aandacht moeten besteden.
17. Verweerder heeft in totaal zes uren per week aan dagbesteding aansluitend op en bij de Herderscheeschool door De Twentse Zorgcentra toegekend. Eiser is het met de omvang niet eens en wil deze vorm van professionele dagbesteding, met behulp van een persoonsgebonden budget, bij een andere professionele organisatie beleggen. Ter zitting is daarover afgesproken dat eiser in ieder geval binnen de gestelde omvang kan vragen om toekenning van de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget en dat verweerder daarover zo snel mogelijk na ontvangst van een budgetplan zal beslissen. Daarnaast zal verweerder in de beslissing op bezwaar nog moeten beslissen over de vraag of zes uren per week tijdens school voldoende is. De voorzieningenrechter verwijst naar hetgeen hiervoor al besproken is over de vaststelling van de totale hulp die naar aard en omvang nodig is. Dit betekent dat ook in dit opzicht bij de voorzieningenrechter niet de verwachting bestaat dat het besluit op dit punt in bezwaar in stand zal blijven.
18. Verweerder heeft besloten de ambulante begeleiding op school vanaf 1 januari 2025 te beëindigen. Volgens verweerder is uit het contact met de school gebleken dat [eiser] het op school goed doet, dat inmiddels een pilot ambulante begeleiding voor de groep van 13 kinderen is gestart en dat [eiser] vanaf 1 januari 2025 in die pilot wordt betrokken. Namens eiser is gesteld dat dit niet klopt: er is volgens de orthopedagoog van de school wel degelijk nog (individuele) ambulante begeleiding op school nodig en [eiser] valt niet in de pilot waarop verweerder doelt. Voor de voorzieningenrechter staat daarmee onvoldoende vast of [eiser] vanaf 1 januari 2025 op school wel de goede begeleiding krijgt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de individuele ambulante begeleiding op school niet langer nodig is. De enkele verwijzing naar een verslag van een gesprek met de leraar van [eiser] is daartoe onvoldoende, juist ook gelet op de andersluidende verklaring van de orthopedagoog van dezelfde school. Ook hier wreekt zich weer dat de hulp die naar aard en omvang nodig is niet is vastgesteld.
Verschillende wettelijke grondslagen voor een voorlopige voorziening
19. Gelet op het voorgaande wordt het bestreden besluit vernietigd. Op grond van artikel 8:72, vijfde lid, Awb kan de bestuursrechter zo nodig ambtshalve een voorlopige voorziening treffen. De voorzieningenrechter zal hierna bezien of en welke voorlopige voorziening nodig is in verband met de vernietiging van het besluit op bezwaar.
Daarnaast heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend hangende bezwaar. De primaire besluiten zullen naar verwachting in bezwaar niet in stand blijven. Op grond van artikel 8:81 Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat vereist gelet op de betrokken belangen.
Welke voorlopige voorziening is nodig na vernietiging van het besluit?
20. Het gaat hier, kort gezegd, over het verzoek van eiser een persoonsgebonden budget te verstrekken voor de door moeder verleende, bovengebruikelijke hulp, van 25 uur per week en over de voorziening in de vorm van logeeropvang, een etmaal per week. Verweerder heeft dit afgewezen omdat hij van mening is dat door de toegekende voorzieningen logeeropvang niet meer nodig zal blijken en omdat de ouders door die toegekende voorzieningen de benodigde hulp binnen de eigen kracht kunnen oplossen. Hiervoor, onder het kopje ‘Het beroep inhoudelijk’ heeft de voorzieningenrechter reeds overwogen dat beide afwijzingen de toets van de rechter niet kunnen doorstaan.
21. Wat betreft de logeeropvang zal de voorzieningenrechter dan ook een voorlopige voorziening bepalen die inhoudt dat verweerder aan eiser een persoonsgebonden budget verleent waarmee eiser zelf professionele hulp kan inkopen voor logeeropvang, een etmaal per week tegen het daarvoor geldende tarief.
22. Met betrekking tot het verzoek van eiser om een persoonsgebonden budget voor begeleiding individueel door het sociaal netwerk overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In de procedure is een soort zorgmomentenoverzicht opgesteld door de moeder van eiser. Dit overzicht is niet besproken met verweerder en uit het overzicht kan ook niet worden afgeleid voor hoeveel uren het budget moet worden verleend. Dat maakt het moeilijk om te bepalen welke voorziening getroffen moet worden. De moeder van eiser is gestopt met werken na de geboorte van [eiser] en heeft dus al 10 jaar voor hem (en de andere kinderen) gezorgd. Een verlies aan arbeidsinkomen is er in die zin niet (meer). Anderzijds heeft moeder op de zitting te kennen gegeven graag in staat te worden gesteld een inkomen uit arbeid te gaan verwerven. De voorzieningenrechter interpreteert dit standpunt als een beroep op het VN Vrouwenverdrag. Een van de uitgangspunten van dit Verdrag is dat de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van kinderen door mannen, vrouwen en samenleving gezamenlijk moet worden gedragen en dat de staat passende maatregelen neemt in het bijzonder ter zake het recht op arbeid als onvervreemdbaar recht van alle mensen (artikel 11). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal verweerder dit aspect moeten meewegen en daarover beslissingen moeten nemen in het nieuw te nemen besluit op bezwaar. Het gaat op dit moment te ver om zonder enige onderbouwing de door eiser gevraagde 25 uur per week bij wijze van voorlopige voorziening toe te kennen. Anderzijds heeft de moeder van eiser er terecht op gewezen dat het niet alleen gaat om de hulp die zij inzet, maar ook de hulp die door anderen geboden wordt, zodat zij zich met andere onderdelen van het huishouden en met de andere kinderen kan bezighouden. De voorzieningenrechter ziet gelet daarop aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat aan eiser een persoonsgebonden budget wordt verleend voor tien uren individuele begeleiding door het sociaal netwerk per week, tegen het daarvoor geldende informele tarief.
Welke voorlopige voorziening is nodig hangende bezwaar?
23. Het gaat hier om, kort gezegd, het bezwaar tegen de beslissing van verweerder met betrekking tot de dagbesteding van [eiser] na schooltijd (6 uur per week tijdens schoolweken) en de ambulante begeleiding op school die vanaf 1 januari 2025 is beëindigd.
24. Wat betreft de dagbesteding na school is ter zitting afgesproken dat namens eiser een plan wordt opgesteld voor dagbesteding voor [eiser] door een professionele organisatie, vooralsnog voor de duur van zes uren per week. De voorzieningenrechter acht het niet nodig daarvoor een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter verwacht dat eiser en verweerder overeenstemming zullen bereiken over een persoonsgebonden budget waarmee eiser in ieder geval de professionele dagbesteding voor die omvang zelf kan regelen. Eiser meent dat meer uren dagbesteding nodig zijn. Besproken is tijdens zitting dat het aantal benodigde uren onderwerp van de bezwarenprocedure zal zijn en dat daarvoor (vooralsnog) geen voorlopige voorziening nodig is. De voorzieningenrechter wijst erop dat wel een voorlopige voorziening wordt getroffen voor de logeeropvang.
25. Wat betreft de beëindiging van de ambulante begeleiding op school (dus tijdens schooluren) is naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel een voorlopige voorziening nodig. De voorzieningenrechter zal bepalen dat als zorg in natura de ambulante begeleiding tijdens school dient te worden voortgezet op de wijze die tot 19 december 2024 heeft gegolden.
26. De gemachtigde van verweerder heeft tijdens zitting naar voren gebracht dat geen sprake is van spoedeisendheid. Voor zover die stelling betrekking heeft op de voorlopige voorziening met betrekking tot de ambulante begeleiding is de voorzieningenrechter van oordeel dat die spoedeisendheid er wel is. Voor het functioneren van [eiser] is van belang dat de ambulante begeleiding, zoals die voorheen was, wordt voortgezet. Voor zover de stelling van de gemachtigde ziet op de toekenning van een persoonsgebonden budget voor begeleiding individueel door het sociaal netwerk wijst de voorzieningenrechter erop dat bij het bepalen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, Awb het vereiste van spoedeisendheid niet geldt. Dat geldt uitsluitend voor de voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.