ECLI:NL:CRVB:2025:408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
23/2007 JW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Verordening Jeugdhulp gemeente Súdwest-Fryslân 2018 in relatie tot de Jeugdwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de rechtmatigheid van besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân met betrekking tot jeugdhulpvoorzieningen voor drie appellanten. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte de bestreden besluiten in stand heeft gelaten. De Verordening Jeugdhulp van de gemeente voldoet niet aan de eisen van artikel 2.9 van de Jeugdwet, omdat deze geen concrete criteria of afwegingsfactoren biedt voor de toekenning van jeugdhulp. Hierdoor is er onvoldoende duidelijkheid over de voorwaarden voor de toekenning en beoordeling van individuele voorzieningen, wat leidt tot een gebrek aan rechtszekerheid voor de betrokkenen. De Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en het college opgedragen nieuwe besluiten te nemen, waarbij het college ook de proceskosten van appellanten moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke regelgeving in de jeugdhulp om willekeur te voorkomen en rechtszekerheid te waarborgen.

Uitspraak

23/2007 JW, 24/241 JW
Datum uitspraak: 6 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 26 mei 2023, 22/4456 (aangevallen uitspraak 1) en 15 december 2023, 23/1842 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân (college)
SAMENVATTING
Deze zaken gaan over voorzieningen voor jeugdhulp die de ouders van appellanten geven. Het college heeft deze voorzieningen niet langer verstrekt, omdat appellanten beschikken over voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Appellanten zijn het hier niet mee eens en hebben aangevoerd dat de Verordening niet tegemoet komt aan de eisen van rechtszekerheid en voorspelbaarheid. Appellanten krijgen hierin gelijk. Het college zal nieuwe besluiten moeten nemen.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de twee aangevallen uitspraken en stukken ingediend. Het college heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaken gelijktijdig behandeld op een zitting van 13 december 2024. Namens appellanten hebben hun moeder [naam moeder] en mr. Van Dijk via videobellen aan de zitting deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Waasdorp.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten, geboren in 2005, 2008 en 2011, zijn bekend met onder meer een autismespectrumstoornis. Sinds 1 januari 2015 ontvangen appellanten voorzieningen voor jeugdhulp op grond van de Jeugdwet (Jw).
1.2.
Bij drie afzonderlijke besluiten van 6 juli 2020, die voor [appellant 1] ( [appellant 1] ) en [appellant 3] ( [appellant 3] ) zijn gecorrigeerd bij besluiten van 2 oktober 2020, heeft het college aan appellanten voorzieningen voor jeugdhulp toegekend over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020 in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Dit betreft formele ondersteuning en ondersteuning die de ouders verlenen. De ondersteuning door de ouders omvat 13 uur en 20 minuten per kind per week. Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college de bezwaren van appellanten tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Bij drie afzonderlijke besluiten van 3 februari 2021 heeft het college de voorzieningen voor jeugdhulp verlengd, waarbij het aantal uur jeugdhulp voor ondersteuning door de ouders is afgebouwd van 13 uur en 20 minuten in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 naar 6 uur en 40 minuten in de daaropvolgende periode tot en met 30 juni 2021 per kind per week. Tegen deze besluiten is geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 juli 2021 heeft het college over de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022 aan appellanten voorzieningen voor jeugdhulp, bestaande uit formele ondersteuning, toegekend voor (in totaal) 5 uur en 30 minuten per week. De aanvraag voor een voorziening voor jeugdhulp, bestaande uit informele ondersteuning door de ouders, heeft het college afgewezen.
1.5.
Bij uitspraak van 2 november 2021 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 november 2020 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover het gaat over de informele ondersteuning door de ouders en het college opgedragen hierover een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.6.
Vervolgens heeft JPH consult, op verzoek van het college, onderzoek verricht en hiervan op 7 oktober 2022 drie separate adviezen uitgebracht.
1.7.
Bij besluit van 6 december 2022 (bestreden besluit 1) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 13 juli 2021 gegrond verklaard. Het college heeft de formele ondersteuning verhoogd naar 2 uur en 45 minuten per kind per week maar de afwijzing van de aanvraag om informele ondersteuning gehandhaafd. Aan deze afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat de ouders aan appellanten weliswaar bovengebruikelijke hulp bieden, maar dat zij in staat en beschikbaar zijn om deze hulp te bieden. Appellanten beschikken over voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Dit blijkt uit het advies van JPH consult aldus het college. De rechtbank heeft op 26 mei 2023 geoordeeld over dit besluit (aangevallen uitspraak 1).
1.8.
Ter uitvoering van de opdracht die de rechtbank in de uitspraak van 2 november 2021 heeft gegeven, heeft het college bij besluit van 6 maart 2023 (bestreden besluit 2) opnieuw op de bezwaren van appellanten tegen de (gecorrigeerde) besluiten van 6 juli 2020 beslist. Onder verwijzing naar het advies van JPH consult heeft het college geconcludeerd dat sprake is van voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen om de bovengebruikelijke hulp en ondersteuning die appellanten nodig hebben te bieden. Het college is dan ook niet gehouden om een voorziening voor jeugdhulp te treffen voor de hulp en de ondersteuning die de ouders aan de kinderen bieden. Maar de voorziening voor jeugdhulp voor de informele ondersteuning door de ouders voor totaal 40 uur per week die het college al heeft toegekend over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020 laat het college in stand. De rechtbank heeft op 15 december 2023 geoordeeld over dit besluit (aangevallen uitspraak 2).
De uitspraken van de rechtbank
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken 1 en 2 de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard en daarmee deze bestreden besluiten in stand gelaten. De rechtbank heeft – kort samengevat – overwogen dat het college met behulp van de rapporten van JPH consult deugdelijk heeft gemotiveerd dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders van appellanten toereikend zijn om zelf de benodigde hulp (voor zover deze niet al is toegekend) te kunnen bieden.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen slagen.
4.1.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de Verordening Jeugdhulp gemeente Súdwest-Fryslân 2018 (Verordening) niet tegemoet komt aan de eisen van rechtszekerheid en voorspelbaarheid, zoals die met artikel 2.9 van de Jw wordt beoogd. Niet is duidelijk wat dient te worden verstaan onder eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Daarbij is het volgende van belang.
4.2.1
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen volgt uit de artikelen 2.3 en 2.9 van de Jw, mede gelet op de wetsgeschiedenis, dat de algemene begrippen van artikel 2.3 nader dienen te worden uitgewerkt en geduid in een verordening op grond van artikel 2.9. Ten behoeve van de rechtszekerheid en ter voorkoming van willekeur dienen in de Verordening regels te worden gesteld over het aanbod, de toekenningsvoorwaarden van een individuele voorziening en de wijze van beoordeling en afwegingsfactoren daarbij. De wetgever is nadrukkelijk van mening dat artikel 2.3 van de Jw zelf de jeugdige en zijn ouders onvoldoende rechtszekerheid, althans onvoldoende concrete op de individuele situatie betrekking hebbende duidelijkheid, biedt over de door het college te verlenen voorzieningen, over de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling daarvan, en over de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Niet kan dan ook worden volstaan met een herhaling in de Verordening van de begrippen uit de Jw. In de gemeentelijke verordening dient onder andere een duidelijke hoofdrichting te worden neergelegd voor de betekenis die de gemeentelijke regelgever wenst toe te kennen aan de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen, nu dit binnen het wettelijk systeem wordt beschouwd als één van de afwegingsfactoren als bedoeld in artikel 2.9 van de Jw. Specifiek heeft de Raad daarbij gewezen op de duiding die de gemeentelijke regelgever in dit kader wenst te geven aan de betekenis van de ouderlijke verzorgings- en opvoedingsplicht die voortvloeit uit het Burgerlijk Wetboek, al dan niet in relatie tot begrippen als eigen kracht, gebruikelijke hulp en/of bovengebruikelijke hulp. [1]
4.2.2.
In artikel 2.3, eerste lid van de Jw is de bevoegdheid tot het beslissen op een verzoek om jeugdhulp op grond van de Jw toebedeeld aan het college. Het college dient dus een besluit te nemen over toe- of afwijzing van het verzoek op grond van de criteria die door de gemeenteraad in de Verordening zijn neergelegd.
4.2.3.
De gemeenteraad heeft met de Verordening de opdracht van artikel 2.9 van de Jw onvoldoende ten uitvoer gelegd. De Verordening biedt geen kader als in dat artikel bedoeld. Niet is geregeld wat de voorwaarden zijn voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Weliswaar zijn de termen formele en informele ondersteuning in de Verordening gedefinieerd – te weten ondersteuning die met een vergoeding vanuit het persoonsgebonden budget wordt geboden door een deskundige respectievelijk een niet-deskundige – maar niet geregeld is wanneer een verzoek om een pgb voor informele ondersteuning verleend door de ouders wordt afgewezen. [2] Elders wordt de term gebruikelijke hulp wel gedefinieerd: de normale, dagelijkse zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), inwonende kinderen of huisgenoten. Maar aan het voldoen aan deze definitie worden geen gevolgen verbonden. [3] Aan de jeugdige en de ouders wordt op deze wijze onvoldoende rechtszekerheid, althans onvoldoende concrete op de individuele situatie betrekking hebbende duidelijkheid, geboden ten aanzien van de vraag waarop recht bestaat en wat de afwegingsfactoren zijn.
4.2.4.
Het bepaalde in de Verordening kan gezien het voorgaande niet ten grondslag worden gelegd aan de besluiten. De Jw geeft, gelet op artikel 2.9 van die wet, dat kader evenmin. Niet duidelijk is dan ook binnen welk juridisch sluitend afwegingskader deze besluiten wel tot stand zijn gekomen. Dit betekent dat de bestreden besluiten een deugdelijk wettelijke grondslag ontberen en in strijd zijn met de wet.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de hoger beroepen slagen. De aangevallen uitspraken zullen worden vernietigd en het college zal worden opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van het voorgaande. De Raad kan het geschil niet zelf finaal beslechten, omdat de regels waarbinnen de beoordeling dient plaats te vinden ontbreken.
4.4.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar uitsluitend bij de Raad beroep kan worden ingesteld. Het college dient bij deze besluiten te betrekken dat appellanten niet de dupe kunnen zijn van de afwezigheid van deugdelijke regels.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 2.721,- in beroep en € 1.814,- in hoger beroep (in totaal € 4.535,-) wegens verleende rechtsbijstand. Het college moet voorts het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraken;
  • verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 6 december 2022 en 6 maart 2023;
  • draagt het college op nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen deze besluiten uitsluitend bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 4.535,-;
  • bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 374,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en K.M.P. Jacobs en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2025.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

2.Artikel 1, sub d en sub f en artikel 7 van de Verordening.
3.Algemene Begripsbepaling, sub j van de Nadere regels Jeugdhulp 2018.