In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de rechtmatigheid van besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân met betrekking tot jeugdhulpvoorzieningen voor drie appellanten. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte de bestreden besluiten in stand heeft gelaten. De Verordening Jeugdhulp van de gemeente voldoet niet aan de eisen van artikel 2.9 van de Jeugdwet, omdat deze geen concrete criteria of afwegingsfactoren biedt voor de toekenning van jeugdhulp. Hierdoor is er onvoldoende duidelijkheid over de voorwaarden voor de toekenning en beoordeling van individuele voorzieningen, wat leidt tot een gebrek aan rechtszekerheid voor de betrokkenen. De Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en het college opgedragen nieuwe besluiten te nemen, waarbij het college ook de proceskosten van appellanten moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke regelgeving in de jeugdhulp om willekeur te voorkomen en rechtszekerheid te waarborgen.