Omdat [eiser] de tekortkoming van [gedaagde] stoelt op de aanwezigheid van bouwkundige gebreken bij de vier bouwprojecten, is de kernvraag in deze zaak of [gedaagde] eindverantwoordelijkheid droeg voor de bouwkwaliteit. De vraag of tussen partijen is overeengekomen dat [gedaagde] eindverantwoordelijk was, moet worden beantwoord aan de hand van de zogenaamd ‘Haviltex-maatstaf’ (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Dat betekent dat het aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de door hen gebezigde bewoordingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Deze maatstaf is ook van toepassing wanneer een schriftelijke overeenkomst ontbreekt (zie ECLI:NL:HR:2009:BI6319). De rechtbank begrijpt uit de toelichting van [eiser] dat met [gedaagde] geen specifieke afspraken zijn gemaakt over de bouwbegeleiding bij de vier bouwprojecten. [gedaagde] werd aanvankelijk betrokken bij ‘incidentele ad hoc werkzaamheden’ van [eiser] en haar werkzaamheden werden uitgebreid naarmate de vier bouwprojecten werden gestart. Het onderscheid dat [eiser] maakt in de verantwoordelijkheid van [gedaagde] bij de
‘ad hoc werkzaamheden’ enerzijds en de vier bouwprojecten anderzijds, is zonder nadere toelichting en gelet op deze gang van zaken moeilijk te volgen. Indien [eiser] stelt dat zij bij de vier bouwprojecten (over en weer) een grotere verantwoordelijkheid van [gedaagde] mocht verwachten, had het op haar weg gelegen om daar met [gedaagde] het gesprek over aan te gaan of toe te lichten waarom zij denkt dat [gedaagde] daar ook van uitging. Dat [gedaagde] dit ook verwachtte, en mocht verwachten, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het handelen of de uitlatingen van [gedaagde] . Vast staat weliswaar dat [gedaagde] in haar facturen en uitlatingen de termen ‘directievoeren’ en ‘bouwbegeleiden’ heeft gebruikt, maar het standpunt van [eiser] dat in het algemeen geldt dat een bouwdirectievoerder aansprakelijk is voor het bouwresultaat, volgt de rechtbank niet. Directievoeren kan op verschillende niveaus plaatsvinden, van procesbegeleiding tot hoofdaanneming. Relevant is hoe partijen daar concreet invulling aan geven. Eventuele verklaringen van [bedrijf 3] over de omvang van haar eigen opdracht, of van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] over de ‘normale gang van zaken’, acht de rechtbank daarom niet doorslaggevend. Hetzelfde geldt voor de website van [gedaagde] , nu zij heeft toegelicht dat daarop een algemeen ‘keuzemenu’ staat van de verschillende diensten die zij aanbiedt. Dat is onvoldoende om de verstandhouding tussen [eiser] en [gedaagde] in te vullen. Uitlatingen van [gedaagde] op haar website over de werkzaamheden bij [eiser] , wijzen er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat [gedaagde] meende dat zij eindverantwoordelijk was voor het bouwresultaat. [gedaagde] schrijft bijvoorbeeld dat zij ‘bouwmanager’ was, ‘bouwdirectie’ voerde en ‘infra verantwoordelijk’ was, maar [eiser] heeft onvoldoende toegelicht dat dit ook inhield dat zij (over en weer) mocht verwachten dat [gedaagde] eindverantwoordelijk was voor de bouwkwaliteit van de (volledige) projecten. Hetzelfde geldt voor de uitlatingen van de heer [gedaagde] en de heer Pegge – een medewerker van [gedaagde] – op LinkedIn of in publicaties. De rechtbank leidt uit de door [eiser] aangehaalde uitlatingen af, dat deze medewerkers van [gedaagde] professioneel betrokken waren bij de bouwprojecten en zich ook zeer betrokken voelden. Dat zij eindverantwoordelijk waren voor de bouwkwaliteit volgt daaruit niet. Het meest dicht in de buurt komt de uitlating van de heer [gedaagde] die luidt als volgt: ‘
We zijn trots dat we dit hebben kunnen realiseren in nauw overleg met de familie [naam 1]’. Ook die opmerking is onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde] ervan uitging dat zij jegens [eiser] eindverantwoordelijk was voor de bouwkwaliteit. Uit de overgelegde publicaties leidt de rechtbank veeleer af dat de heer [gedaagde] het als zijn taak zag om de projecten te begeleiden, omdat hij het heeft over het ‘begeleiden’ en ‘uitbesteden’ van werkzaamheden. Verantwoordelijkheid voor het eindproduct wordt daarin niet geclaimd. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] wekelijkse met de (onder) aannemers om tafel zat, en dat [eiser] daar niet bij aanwezig was, is ook niet voldoende. Dat kan namelijk ook passen bij de rol van een faciliterende bouwbegeleider zonder eindverantwoordelijkheid. Bovendien staat vast dat [gedaagde] ook wekelijks met
[eiser] , in de persoon van [naam 1] en [naam 6] , om tafel zat. Het verweer van [gedaagde] dat zij slechts een doorgeefluik was en dat de beslissingen uiteindelijk door [eiser] werden genomen, heeft [eiser] onvoldoende weersproken. Daarbij geldt dat
[eiser] stelt dat [naam 1] en [naam 6] ‘leken’ waren ‘op het gebied van bouwen’, maar dat [gedaagde] dat heeft weersproken met het argument dat [eiser] daar inmiddels wel veel ervaring mee had opgedaan, dat [naam 6] in zijn verklaring schrijft dat ‘
bij grotere en complexere projecten altijd nog derden adviseurs[werden, toev. rechtbank]
ingeschakeld’, en dat ook het geven van bouwkundige advies – zonder nadere toelichting – niet leidt tot aansprakelijkheid voor de kwaliteit van de bouwprojecten. Indien het al zo zou zijn dat onjuist advies wordt gegeven, of ten onrechte niet wordt geadviseerd waar dat wel had gemoeten, zou aansprakelijkheid aan de orde kunnen zijn, maar dat wordt door [eiser] volstrekt onvoldoende gesteld.
Slechts bij twee projecten heeft [eiser] gemotiveerd gesteld dat [gedaagde] de oplevering heeft gedaan en dus gecontroleerd heeft op de bouwkwaliteit. Dit ging evenwel om (a) de oplevering van een verhuurde zaak na einde van de huur, en niet van verrichte bouwwerkzaamheden, en (b) om het opleveren van een koel-vriesinstallatie waarvan [gedaagde] heeft toegelicht dat zij die oplevering specifiek in opdracht van [eiser] deed.
Indien [gedaagde] eindverantwoordelijk was voor de kwaliteit van de bouwprojecten, valt te verwachten dat zij toezicht hield op alle voor- en eindopleveringen van de verrichte bouwwerkzaamheden. Dat is evenwel niet gesteld of gebleken. De omstandigheid dat [gedaagde] in de opdrachten aan de (onder) aannemers wel heeft opgenomen dat oplevering door of in overleg met haar dient te gebeuren, maakt dit niet anders, nu daar kennelijk geen uitvoering aan is gegeven en uit de verklaring van [naam 6] volgt dat wel altijd een directielid van [eiser] aanwezig was. [eiser] heeft kortom onvoldoende gemotiveerd gesteld dat niet zij maar [gedaagde] eindverantwoordelijk was voor de bouwprojecten. Dat maakt de stap die [eiser] zet van gestelde gebreken bij de gerealiseerde bouwprojecten naar de rol van [gedaagde] een brug te ver.