ECLI:NL:RBOVE:2024:1757

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
C/08/300462 / HA ZA 23-284
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoire verhaalsbeslagen in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Overijssel, staat de vraag centraal of de conservatoire verhaalsbeslagen die door partij A (de besloten vennootschap [partij A] B.V.) ten laste van partij B (de besloten vennootschap [partij B 1] B.V. en [partij B 2]) zijn gelegd, moeten worden opgeheven. De rechtbank heeft op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in het incident en heeft de conservatoire verhaalsbeslagen gedeeltelijk opgeheven. De rechtbank oordeelt dat er voldoende samenhang is tussen de vorderingen in het incident en de hoofdzaak, en dat de vorderingen van partij A niet summierlijk ondeugdelijk zijn. De rechtbank heeft de vordering tot opheffing van de beslagen afgewezen, maar heeft wel de bedragen waarvoor de beslagen zijn gelegd herbeoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag op bepaalde onroerende zaken en bankrekeningen niet meer nodig is voor de zekerheid van verhaal van de vorderingen van partij A. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak staat op de rol voor het indienen van de conclusie van repliek op 27 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/300462 / HA ZA 23-284
Vonnis in incident van 27 maart 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
eisende partij in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaten: mr. F.H.A. ter Huurne en mr. S. Remers te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij B 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
2.
[partij B 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
eisende partijen in het incident,
advocaten: mr. R. Amelink en mr. V. Sol te Hilversum.
Verweerster in het incident zal hierna [partij A] worden genoemd. Eisende partijen in het incident zullen hierna gezamenlijk [partij B] worden genoemd en ieder afzonderlijk [partij B 1] en [partij B 2].

1.Inleiding en samenvatting

1.1.
In dit incident staat de vraag centraal of de door [partij A] ten laste van [partij B] gelegde conservatoire verhaalsbeslagen moeten worden opgeheven.
1.2.
De rechtbank heft de conservatoire verhaalsbeslagen gedeeltelijk op en zal hieronder haar beslissing motiveren.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 26;
- de conclusie van antwoord tevens eis in incident met producties 1 tot en met 35;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- de akte van [partij A] met producties 27 tot en met 35;
- de antwoordakte van [partij B] met producties 36 tot en met 62;
- de akte overlegging producties van [partij A] met producties 36 en 37.
2.2.
Op 16 februari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig: de heer [partij B 2] voor zichzelf en namens [partij B 1], bijgestaan door mrs. R. Amelink en V. Sol, en de heer [naam] namens [partij A], bijgestaan door mrs. F.H.A. ter Huurne en S. Remers. Van de zijde van beide partijen zijn pleitaantekeningen overgelegd.
2.3.
In het incident is vonnis gevraagd en dit vonnis is bepaald op vandaag.

3.De feiten voor zover van belang in het incident

3.1.
Vanaf 2017 tot medio 2023 is [partij B 1] als bouwregisseur in opdracht van [partij A] betrokken geweest bij meerdere (bouw)projecten. [partij A] heeft de opdracht met [partij B 1] beëindigd toen haar signalen bereikten dat [partij B 1] aan leveranciers voor één of meer van die projecten om betalingen had gevraagd in ruil voor het verkrijgen van opdrachten. [partij B 2] is (indirect) bestuurder van [partij B 1].
3.2.
[partij A] stelt door de handelwijze van [partij B] schade te hebben geleden en vordert in de hoofdzaak onder meer betaling van [partij B] uit hoofde van toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad.
3.3.
Tot zekerheid van verhaal voor de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen heeft [partij A] verschillende keren conservatoir verhaalsbeslag gelegd ten laste van [partij B] op onroerende zaken en bankrekeningen.
beslag 1
3.4.
[partij A] heeft, met verlof van de voorzieningenrechter van 27 juni 2023, op
28 juni 2023 conservatoir beslag gelegd ten laste van [partij B 2] op (i) de onroerende zaak te [plaats 1] aan de [adres 1] (
pand 1) en (ii) de onroerende zaak te [plaats 2] aan de [adres 2] (
pand 2). De vordering van [partij A] is begroot op
€ 402.000,00 wegens schadevergoeding als gevolg van een toerekenbare tekortkoming respectievelijk onrechtmatig handelen in verband met het vragen en ontvangen van betalingen van leveranciers in ruil voor het verkrijgen van een opdracht voor [partij A].
beslag 2
3.5.
[partij A] heeft, met verlof van de voorzieningenrechter van 3 augustus 2023, op 4 augustus 2023 aanvullend conservatoir beslag gelegd ten laste van [partij B 2] op (i) de onroerende zaak te [plaats 3] aan de [adres 3] (
pand 3) en (ii) het appartementsrecht te [plaats 4] aan de [adres 4] (
pand 4). De vordering van [partij A] is begroot op € 709.000,00 wegens schadevergoeding als gevolg van een toerekenbare tekortkoming respectievelijk onrechtmatig handelen in verband met het vragen en ontvangen van betalingen van leveranciers in ruil voor het verkrijgen van een opdracht voor [partij A].
beslag 3
3.6.
[partij A] heeft, met verlof van de voorzieningenrechter van 29 december 2023, op 29 december 2023 conservatoir beslag gelegd ten laste van [partij B 1] onder Coöperatieve Rabobank U.A. De vordering van [partij A] is begroot op
€ 685.400,00 en de grondslag van de vordering ziet op de (gedeeltelijke) terugbetaling van honorarium wegens onverschuldigde betaling.

4.Het geschil

in de hoofdzaak
4.1.
[partij A] vordert in de dagvaarding – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[partij B] hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van een bedrag van
€ 416.171,20 te vermeerderen met de wettelijke rente;
[partij B 1] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van
€ 546.201,91 te vermeerderen met de wettelijke rente;
[partij B] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten te vermeerderen met de wettelijke rente;
[partij B] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de onderzoekskosten en proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
in het incident
4.2.
[partij B] vorderen in dit incident – samengevat – primair [partij A] te veroordelen tot het opheffen van de conservatoire verhaalsbeslagen en, subsidiair, [partij A] te veroordelen tot het opheffen van de conservatoire verhaalsbeslagen nadat door [partij B] vervangende zekerheid is gesteld met een maximum van € 462.383,00, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 vermeerderd met een bedrag van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt.
4.3.
[partij A] voert verweer in het incident en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [partij B] in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
In artikel 223, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, als deze vordering samenhangt met de hoofdvordering. Een dergelijke voorlopige voorziening kan ook de vordering tot opheffing van een conservatoir verhaalsbeslag zijn.
5.2.
[partij B] vorderen opheffing van de gelegde conservatoire verhaalsbeslagen die zijn gelegd tot zekerheid van verhaal voor de vorderingen die [partij A] in de hoofdzaak heeft ingesteld. Er bestaat dus voldoende samenhang tussen de vordering in het incident en de vordering in de hoofdzaak.
5.3.
Uit artikel 705 Rv volgt dat een conservatoir beslag onder meer kan worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Degene die de opheffing vordert, in dit geval [partij B], dient aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger, in dit geval [partij A], gepretendeerde vordering ondeugdelijk of het beslag onnodig is. De wederzijdse belangen zullen hierbij worden afgewogen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van [partij A] bij handhaving van de beslagen op grond van de naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van [partij B] bij opheffing van een of meerdere beslagen. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade. [1]
beslagen 1 en 2
5.4.
Ter onderbouwing van hun vordering voeren [partij B] – samengevat – aan dat de beslagen moeten worden opgeheven, omdat (meer dan) summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de door [partij A] in de hoofdzaak ingestelde vorderingen en de onnodigheid van de beslagen. Ter onderbouwing hiervan stellen [partij B] onder meer dat in het verzoekschrift dat heeft geleid tot beslag 2 een onjuiste optelsom is gemaakt
(€ 566.171,20 had € 533.171,20 moeten zijn), waardoor voor een te hoog bedrag verlof is verleend. Verder stellen [partij B] dat ten aanzien van Deeterink geen sprake is geweest van een betaling van € 42.000,00, door [bedrijf] geen betaling aan [partij B 1] heeft plaatsgevonden voor verkrijging van opdrachten van [partij A], REPI Installatietechniek met voldoening van factuur [nummer] geen onrechtmatige betaling aan [partij B 1] kan hebben gedaan, ten onrechte onderzoeks- en beslagkosten in de hoofdsom zijn meegenomen bij het verzoek tot het leggen van beslag en beslag 1 en 2 niet zijn gelegd voor de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling van honorarium.
5.5.
[partij A] voert hiertegen aan dat het ingeroepen recht niet summierlijk ondeugdelijk is en dat de door [partij B] aangevoerde gronden voor opheffing van de beslagen nopen tot een (inhoudelijke) beoordeling van de zaak, waarvoor in dit incident geen ruimte is. [partij A] erkent dat sprake is van een onjuiste optelsom in het verzoekschrift dat heeft geleid tot beslag 2. Het verschil van € 33.000,00 te vermeerderen met de op basis van de beslagsyllabus toegestane verhoging rechtvaardigt echter niet de opheffing van het gelegde conservatoire beslag.
zijn beslagen 1 en 2 onnodig?
5.6.
De rechtbank is met partijen van oordeel dat in het verzoekschrift dat heeft geleid tot het leggen van beslag 2 voor een te hoog bedrag verlof is verleend, omdat een verkeerde optelsom is gemaakt. Dit betekent dat het bedrag waarvoor beslag mag worden gelegd moet worden gebaseerd op € 533.171,20, wat vermeerderd met de toegestane verhoging op basis van de beslagsyllabus neerkomt op € 669.805,00. De rechtbank zal de vordering waarvoor beslagverlof is verleend herbegroten en vaststellen op € 669.805,00.
5.7.
Beslag 2 betreft een aanvulling op beslag 1, waardoor [partij A] tot zekerheid van verhaal voor een bedrag van € 669.805,00 beslag heeft gelegd op de panden 1, 2, 3 en 4. Pand 1 en 4 betreffen woningen waarvan de WOZ-waarde € 855.000,00 respectievelijk
€ 392.000,00 bedraagt per 1 januari 2023. Op basis van de WOZ-waarde van beide panden per 1 januari 2023, samen € 1.247.000,00, bieden pand 1 en 4 naar het oordeel van de rechtbank voldoende verhaal voor de vordering van € 669.805,00, waarvoor verlof is verleend. Zelfs als rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat [partij B 2] in gemeenschap van goederen is gehuwd en ten aanzien van pand 1 slechts de onverdeelde helft in eigendom heeft.
5.8.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van [partij A] bij zekerheid voor verhaal voor de door haar ingestelde vorderingen in de hoofdzaak voldoende wordt gewaarborgd door het beslag op pand 1 en 4, op grond waarvan de rechtbank het beslag op pand 2 en 3 zal opheffen.
is beslag 3 onnodig?
5.9.
[partij B 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het beslag ten laste van [partij B 1] onder Rabobank doel heeft getroffen voor een bedrag van € 1,25 miljoen. [partij A] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat ten tijde van de beslaglegging een bedrag van € 1,2 miljoen op de bankrekening van [partij B 1] bij Rabobank stond.
5.10.
Uit het verlof dat ten grondslag ligt aan beslag 3 volgt dat het [partij A] is toegestaan om ten laste van [partij B 1] onder Rabobank beslag te leggen tot een bedrag van € 685.400,00.
5.11.
Uit de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling leidt de rechtbank af dat het beslag ten laste van [partij B 1] onder Rabobank kennelijk voor een hoger bedrag doel heeft getroffen dan het bedrag waarvoor het beslagverlof is verleend. Voor zover nodig oordeelt de rechtbank dat het beslag op de bankrekening(en) van [partij B 1] bij Rabobank wordt opgeheven, voor zover het bedrag op die rekeningen het bedrag van € 685.400,00 overstijgt.
zijn beslagen 1, 2 en 3 gelegd voor een (on)deugdelijke vordering?
5.12.
Bij de beoordeling of sprake is van een ondeugdelijke vordering waarvoor beslag is gelegd, dient de rechtbank terughoudendheid te betrachten als die beoordeling sterk verweven is met de beoordeling van de gegrondheid van de door [partij A] in de hoofdzaak ingestelde vorderingen.
5.13.
Op basis van de stellingen van partijen ten aanzien van de (on)deugdelijkheid van de door [partij A] in de hoofdzaak ingestelde vorderingen kan naar het oordeel van de rechtbank niet summierlijk worden vastgesteld dat deze vorderingen ondeugdelijk zijn. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat partijen in de hoofdzaak nog een conclusie van re- en dupliek zullen nemen.
5.14.
De rechtbank wijst de vordering tot opheffing van de conservatoire verhaalsbeslagen wegens ondeugdelijkheid van de vorderingen dan ook af.
vervangende zekerheid
5.15.
[partij B] hebben subsidiair opheffing gevorderd van de gelegde conservatoire verhaalsbeslagen onder de voorwaarde dat [partij B] vervangende zekerheid zal stellen in de vorm van een bankgarantie met een maximum van € 462.383,00.
5.16.
[partij A] voert hiertegen aan dat zij kan instemmen met het stellen van vervangende zekerheid in de vorm van een bankgarantie, mits een bankgarantie wordt gesteld voor een bedrag gelijk aan de vorderingen in de hoofdzaak, zijnde € 1.037.373,11.
5.17.
Op grond van artikel 705, tweede lid Rv geldt voor het bepalen van de hoogte van de zekerheidsstelling als uitgangspunt het bedrag waarvoor op grond van artikel 700, tweede lid Rv het beslag werd toegestaan. Aan [partij A] is verlof verleend voor het leggen van conservatoir verhaalsbeslag ten laste van [partij B 2] op onroerende zaken voor een bedrag van € 669.805,00 (beslag 1 en 2) en ten laste van [partij B 1] op een bankrekening voor een bedrag van € 685.400,00 (beslag 3). In totaal is aan [partij A] verlof verleend voor het leggen van conservatoir verhaalsbeslag voor een bedrag van
€ 1.355.205,00.
5.18.
Gelet op het door [partij B] verbonden maximum bedrag aan de bankgarantie zal de rechtbank de vordering tot opheffing van de beslagen onder de voorwaarde van het stellen van vervangende zekerheid afwijzen, omdat [partij B] onvoldoende vervangende zekerheid heeft aangeboden.
proceskosten
5.19.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident:
6.1.
herbegroot de vordering waarvoor verlof voor beslag 2 is verleend op € 669.805,00;
6.2.
heft op het ten laste van [partij B 2] door [partij A] krachtens het beslagverlof van 27 juni 2023 gelegde conservatoire verhaalsbeslag op de onroerende zaak te [plaats 2] aan de [adres 2],
6.3.
heft op het ten laste van [partij B 2] door [partij A] krachtens het beslagverlof van 3 augustus 2023 gelegde conservatoire verhaalsbeslag op de onroerende zaak te [plaats 3] aan de [adres 3];
6.4.
heft op het ten laste van [partij B 1] door [partij A] krachtens het beslagverlof van 29 december 2023 gelegde conservatoire verhaalsbeslag onder Rabobank, voor zover dit beslag het bedrag van € 685.400,00 overstijgt,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde,
6.7.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak:
6.8.
stelt vast dat de zaak op de rol van 27 maart 2024 staat voor het indienen van conclusie van repliek.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en
mr. J.A.M. Egberink en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105.